H3 Paragraaf 2.1

Hoofdstuk 2.1 quiz
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2.1 quiz

Slide 1 - Tekstslide

Als je spaart voor het geval je wasmachine kapot gaat, dan spaar je ...
A
zonder motief
B
voor een doel
C
uit voorzorg
D
voor rente

Slide 2 - Quizvraag

voor een doel
voor rente
uit voorzorg

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is beleggen?
A
Met je geld obligaties kopen
B
Met je geld aandelen kopen
C
Beide antwoorden (A en B) zijn goed

Slide 4 - Quizvraag

Je totale opbrengst bij beleggen in aandelen of obligaties noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 6 - Quizvraag

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar met een enkelvoudige rente van 3%?
A
€ 20
B
€ 30
C
€ 60
D
€ 80

Slide 7 - Quizvraag

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
  • € 1.000 x 3% = € 30 per jaar.
  • 2 jaar 
  • 2 x €30 = € 60 

Slide 8 - Tekstslide

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 3 jaar met een samengestelde rente van 3%?
A
€ 82,71
B
€ 87,43
C
€ 92,73
D
€ 95,85

Slide 9 - Quizvraag

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 3 jaar met een samengestelde rente van 3%?
  • € 1.000 x 3% samengesteld.
  • Na 3 jaar spaarbedrag= € 1.000 x (1,03) x (1,03) x (1,03)
  • Na 3 jaar spaarbedrag = € 1.000 x 1,09273 =€1.092,73 
  • De totale rente die je ontving is dan 
    € 1.092,73 - € 1.000 = € 92,73 

Slide 10 - Tekstslide

De rente op je spaarrekening is 3% en de inflatie is 6%. Wat is dan in jouw geval de reële rente?
A
-3%
B
-2,8%
C
2,8%
D
3%

Slide 11 - Quizvraag

Je rente op je spaarrekening is 3% en de inflatie is 6%. Wat is dan in jouw geval de reële rente?
  • RIC = NIC / PIC x 100
  • Reële rente Index = Nominale Rente / Inflatie-index  x100
  • Reële rente Index = 103 / 106 x 100 = 97,2
  • Dus de Reële Rente is 97,2% - 100% = -2,8%

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de eigenschappen van een spaardeposito?
A
variabele rente en variabele looptijd
B
vaste rente en variabele looptijd
C
variabele rente en vast looptijd
D
vaste rente en vaste looptijd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een nadeel van beleggen (in obligaties en/of aandelen) ten opzichte van sparen?
A
je hebt kans op een hoger rendement
B
je loopt meer risico
C
je kunt er niet zomaar vanaf
D
beleggen heeft geen nadeel t.o.v. sparen

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Je leent € 900 voor de nieuwe iPhone 14 met maandelijkse termijnen van € 27,50. De looptijd van de lening is 3 jaar. Wat zijn de kredietkosten?
A
€ 0
B
€ 27,50
C
€ 90
D
€ 100

Slide 16 - Quizvraag

Hoe noem je het krediet als je rood (negatief) staat op je bankrekening?
A
persoonlijke lening
B
doorlopend krediet
C
rekening-courant krediet
D
hypotheek

Slide 17 - Quizvraag

Een huis kost € 360.000 met een rente van 2,4%. De looptijd van een lineaire hypotheek is 30 jaar.

Wat is de maandelijkse aflossing?
A
€ 1.000
B
€ 750
C
€ 850
D
€ 1.500

Slide 18 - Quizvraag

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
Een huis kost € 360.000. De looptijd van een lineaire hypothecaire lening is 30 jaar, met een rente van 2%.
Wat is de maandelijkse aflossing?
  • Lineaire hypothecaire lening.
  • Elke maand zelfde aflossing.
  • 30 jaar is 30jr x 12mnd = 360 maanden 
  • Aflossing per maand is € 360.000 / 360 maanden
  • = € 1.000 per maand.

Slide 19 - Tekstslide

Welk kenmerk heeft een annuïteiten hypotheek?
A
maandelijks vast bedrag aan aflossing
B
maandelijks vast bedrag aan rente
C
maandelijks vast bedrag aan aflossing en rente
D
maandelijks dalend bedrag aan aflossing en rente

Slide 20 - Quizvraag

Waarom is de rente op een hypothecaire lening lager dan op een consumptief krediet?
A
een hypothecaire lening heeft een kortere looptijd
B
een hypothecaire lening heeft een langere looptijd
C
de bank loopt meer risico bij een hypothecaire lening
D
een hypothecaire lening heeft een onderpand

Slide 21 - Quizvraag

Je sluit een verzekering af, dan ben jij de …
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent een schade "claimen"?
A
Je verzekeren voor een mogelijke schade
B
Bij de verzekering je gemaakte schade melden.
C
Opscheppen over het feit dat je verzekerd bent.
D
Je gemaakte schade zelf betalen.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Wat zie je met name terug in dit filmpje?
A
asymmetrische informatie
B
moral hazard
C
averechtse selectie
D
premiedifferentiatie

Slide 25 - Quizvraag

Wat is geen risico voor een verzekeringsmaatschappij?
A
asymmetrisch informatie
B
moral hazard
C
premiedifferentiatie
D
averechtse selectie

Slide 26 - Quizvraag

Hoe kan een verzekeraar het risico van moral hazard verkleinen?
A
eigen risico
B
premiedifferentiatie
C
algemene premie verhoging
D
algemene premie verlaging

Slide 27 - Quizvraag

Moral Hazard
Risico voor de verzekeraar op moreel wangedrag van de verzekerde. 
Bijvoorbeeld: meer risico nemen dan nodig is, omdat je weet dat je toch wel verzekerd bent.

Eigen risico betekent dat je bij schade een deel van de schade zelf moet betalen.

Slide 28 - Tekstslide

Hoe kan een verzekeraar het risico van averechtse selectie verkleinen?
A
eigen risico
B
premiedifferentiatie
C
algemene premie verhoging
D
algemene premie verlaging

Slide 29 - Quizvraag

Averechtse selectie
De kans dat vooral mensen met een hoog risico zich verzekeren, en mensen met een laag risico afhaken.

Premiedifferentiatie = verschillende premies voor verschillende risicogroepen. 
Voorbeeld: Een gezond iemand betaalt een lagere premie voor ziektekostenverzekering dan iemand met een kwaal.

Slide 30 - Tekstslide

Sparen: Startbedrag is €250,- Wat is je bedrag na 1 jaar?


€255,-
€262,50
261,25
2% rente
5% rente
4,5% rente

Slide 31 - Sleepvraag



Vandaag:
  1. In stilte leren: 10 minuten zelf theorie herhalen + herhalingsopdrachten blz 64/65.
    Je krijgt van mij de antwoorden van de herhalingsopdrachten.
  2. LessonUp: lesstof herhalen.
  3. In stilte leren + gelegenheid om vragen aan mij te stellen over de stof.

                             Veel succes morgen bij toets!!

Slide 32 - Tekstslide