LJ2 Nederlands H5, 5.5 + 5.6

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ2 Hoofdstuk 5, 5.5 + 5.6
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ2 Hoofdstuk 5, 5.5 + 5.6
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak je lesboek van Nederlands en open je boek op p. 220. 


Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel +Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- Kun je de bijwoordelijke bepaling(en) in een zin benoemen;
- Kun je het meewerkend voorwerp dat begint met het voorzetsel voor in een zin benoemen;
- Kun je de wederkerende voornaamwoorden in een zin benoemen;
- Kun je het wederkerig voornaamwoord in een zin benoemen;

Leergebiedoverstijgende doelen:

Slide 3 - Tekstslide

3. Arrangementen + mini-check
Scoor je verdiept (8 of hoger) dan mag je zelfstandig aan het werk: opdracht 6


De rest doet mee met de instructie

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord wordt vaak gebruikt bij een wederkerend werkwoord?

Slide 5 - Open vraag

Welk wederkerend voornaamwoord moet op de puntjes? ' Zij vergissen ... bijna nooit'

Slide 6 - Open vraag

Welk wederkerend voornaamwoord moet er op de puntjes? ' Je verveelt ... blijkbaar enorm'

Slide 7 - Open vraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan het werk


De rest doet mee met de instructie 

Slide 8 - Tekstslide

4. Instructie
Je kent nu ondertussen de volgende delen van een zin:

WWG = werkwoordelijk gezegde
OND = onderwerp
LV = lijdend voorwerp
MV = meewerkend voorwerp
BWB = bijwoordelijke bepaling 

Slide 9 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden met zich, zoals zich vergissen, zich aanpassen en zich verkleden.

Zich is het wederkerend voornaamwoord. Dit voornaamwoord verwijst naar de persoon die het onderwerp is. Het onderwerp komt dus in een andere vorm nog eens terug. Verander je het onderwerp in een zin met een wederkerend werkwoord, dan verandert ook het bijbehorende voornaamwoord. 

Voorbeeld:
Ik schaam me dood.
Hij schaamt zich dood. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord moet op de puntjes?: Kunnen we .... de hand geven?
A
ons
B
elkaar
C
aan elkaar
D
aan ons

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord moet op de puntjes? ' Dat nieuwe meisje heeft ... nog niet aan mij voorgesteld'.
A
Zich
B
Zichzelf
C
Haar
D
Haarzelf

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord moet op de puntjes? 'Ik verveel .... enorm'.
A
Mezelf
B
Mij
C
Mijzelf
D
Me

Slide 14 - Quizvraag

5. Begeleid inoefenen
Intensief -->
Je maakt samen met de leerkracht opdracht 

Slide 15 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht ... op bladzijde 220.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je een boek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Kun je een bijwoordelijke bepaling uit een zin noemen?
Heb je nog ergens hulp bij nodig?


Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 16 januari
4.4 en 4,5 opdracht ...



Slide 18 - Tekstslide