Joris ziet in de winkel een I-pad met een prijskaartje van € 450,00 en wil die kopen. De winkelier zegt dat de prijs € 500,00 bedraagt en dat het prijskaartje fout is.
A
De winkelier heeft gelijk. Joris had moeten begrijpen dat het prijskaartje fout was
B
Joris heeft gelijk want hij mocht erop vertrouwen dat het prijskaartje juist was
C
Joris heeft gelijk want de winkelier is altijd verantwoordelijk voor de fout op het prijskaartje
D
De winkelier heeft gelijk want een klant mag nooit afgaan op prijskaartjes