3H - Freitag, den 22.04.2022

Freitag, den 22.04.2022
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Freitag, den 22.04.2022

Slide 1 - Tekstslide

Was brauchst du?

- dein Buch
- dein Heft
- dein Federmappe (mit Kugelschreiber und Bleistift)
- dein Device

Slide 2 - Tekstslide

Lernbox Lektion 1 & 2
Ik ken de woorden van Lektion 1 & Lektion 2.

Slide 3 - Tekstslide

1. aufwachsen
A
opgroeien
B
wandelen

Slide 4 - Quizvraag

2. die Chance
A
de brug
B
de kans
C
de herinnering
D
de kleur

Slide 5 - Quizvraag

3. tatsächlich
A
in totaal
B
echter, toch
C
nauwelijks
D
werkelijk, inderdaad

Slide 6 - Quizvraag

4.billig
A
stom
B
integendeel
C
goedkoop
D
gedeeltelijk

Slide 7 - Quizvraag

5. der Laden

Slide 8 - Open vraag

6. ziemlich

Slide 9 - Open vraag

7. doof

Slide 10 - Open vraag

8. kaum

Slide 11 - Open vraag

9. der Bauernhof

Slide 12 - Open vraag

10. der Arbeitsplatz

Slide 13 - Open vraag

Modale werkwoorden
Ik ken de betekenis van de modale werkwoorden en ik weet hoe ik deze moet vervoegen.

Slide 14 - Tekstslide

1. Wat betekent dürfen ?

Slide 15 - Open vraag

2. Wat betekent können ?

Slide 16 - Open vraag

3. Wat betekent mögen ?

Slide 17 - Open vraag

4. Wat betekent sollen ?

Slide 18 - Open vraag

5. De tweede letter verandert in het enkelvoud naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 19 - Quizvraag

6. De tweede letter van het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 20 - Quizvraag

7. Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 21 - Quizvraag

8. Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 22 - Quizvraag

9. Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 23 - Quizvraag

10. Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 24 - Quizvraag

Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 25 - Sleepvraag

Zelfstandige naamwoorden
Ik kan het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen.

Slide 26 - Tekstslide

1. Jahr
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 27 - Quizvraag

2. Schule
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 28 - Quizvraag

3. Freiheit
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 29 - Quizvraag

4. Sommer
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 30 - Quizvraag

5. Sehenswürdigkeiten
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 31 - Quizvraag

6. Buchlein
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 32 - Quizvraag

7. Gebäude
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 33 - Quizvraag

8. Arzt
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 34 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels - intro
Ik ken de betekenis van de keuzevoorzetsels en kan ze met de juiste naamval toepassen.

Slide 35 - Tekstslide

Vertaal de voorzetsels
an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
zwischen
achter
onder
tussen
aan
boven, over
naast
op
in, naar
voor

Slide 36 - Sleepvraag

1. durch
A
+3
B
+4
C
+3/+4

Slide 37 - Quizvraag

2. in
A
+3
B
+4
C
+3/+4

Slide 38 - Quizvraag

3. mit
A
+3
B
+4
C
+3/+4

Slide 39 - Quizvraag

4. unter
A
+3
B
+4
C
+3/+4

Slide 40 - Quizvraag

5. zu
A
+3
B
+4
C
+3/+4

Slide 41 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels - uitleg
Ik ken de betekenis van de keuzevoorzetsels en kan ze met de juiste naamval toepassen.

Slide 42 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels - uitleg
Herhalen DER-Gruppe
m
v
o
mv
+1
der
die
das
die
+3
dem
der
dem
den +n
+4
den
die
das
die

Slide 43 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels - uitleg
Herhalen EIN-Gruppe
m
v
o
mv
+1
ein
eine
ein
keine
+3
einem
einer
einem
keinen +n
+4
einen
eine
ein
keine

Slide 44 - Tekstslide

Voorzetsels
3e naamval: 
mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer, entgegen, gegenüber
4e naamval: 
durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
3e OF 4e naamval:
in, an, auf, hinter, neben, über, unter, vor, zwischen

Slide 45 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
3e OF 4e naamval:
in, an, auf, hinter, neben, über, unter, vor, zwischen

WO? (plaatsbepaling - rust/toestand) -> +3
WANN? (tijdsbepaling) -> +3

WOHIN? (waarheen - beweging) -> +4

Slide 46 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
1. Der Uhu sitzt auf d___ Ast (m).
- auf = +3/+4, dus vraag stellen
- wo? +3 -> Waar zit de uil? Op de tak.
- der-Gruppe
- mannelijk
-> dem

Slide 47 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
2. Die Frau pflanzt den Busch neben d___ Tanne (v).
- neben = +3/+4, dus vraag stellen
- wohin? +4 -> Waarheen plant de vrouw de plant? Naast de den.
- der-Gruppe
- vrouwelijk
-> die

Slide 48 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels - uitleg

GEEN VRAAG? - dan 7/2 regel:
- in, an, hinter, neben, unter, vor, zwischen -> +3
- auf, über -> +4


Slide 49 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
3. Die Jugendlichen haben sich über d___ Verpestung der Luft beschwert.
- über = +3/+4, dus vraag stellen
- geen vraag, dan 7/2 regel -> über +4
- der-Gruppe
- vrouwelijk
-> die

Slide 50 - Tekstslide

Und jetzt:

Bespreken:
- Aufgabe 11 (S.14)
- Aufgabe 12, 13, 14 (S.15)

Kijk na (antwoordenboek in studiewijzer periode 4):
- Lektion 1: Aufgabe 3, 8, 9, 10
- Lektion 2: Aufgabe 5

Maken:
- Aufgabe 1 (S.17)
- Aufgabe 10, 11 (S.22/S.23)
- Aufgabe 14 (S.24)

Slide 51 - Tekstslide