Hoofdstuk 3 grammatica
1 / 14
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin: Ik wil dat broodje eten.
A
Wil eten
B
Wil
C
Ik
D
Eten
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin: Rozir is met Gaitlynn aan het praten.
A
Is praten
B
Is
C
Aan het praten
D
Is aan het praten
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin: Faruk belt Timucin op.
A
Belt
B
Timucin
C
Belt op
D
Op
Slide 6 - Quizvraag
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Slide 7 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin: Isa loopt fluitend naar school.
A
Loopt
B
Naar school
C
Isa
D
Fluitend
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 9 - Woordweb
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
Slide 10 - Open vraag
Een lijdend voorwerp begint met een voorzetsel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin: Taavi heeft zijn huiswerk gemaakt.
A
Heeft
B
Taavi
C
Gemaakt
D
Zijn huiswerk
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin: Yara bakt een appeltaart voor Rana.
A
Yara
B
Een appeltaart
C
Rana
D
Bakt
