Herhalingsles

Herhalingsles
  • Telefoon in de telefoontas
  • Ga zitten volgens de plattegrond
  • Pak je schrift en je pen.
  • Maak de startopdracht.
Tentamen 2 Elektriciteit
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles
  • Telefoon in de telefoontas
  • Ga zitten volgens de plattegrond
  • Pak je schrift en je pen.
  • Maak de startopdracht.
Tentamen 2 Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Spullen bij je.
  1. boek
  2. schrift
  3. rekenmachine
  4. pen/potlood/geodriehoek of liniaal
  5. Binas 
  6. werkboek deel A

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les

Slide 3 - Tekstslide

De weerstand
De weerstand is een elektrisch component die de elektrische stroom moeilijker doorlaat.

Ieder elektrisch apparaat of stroomdraad heeft zelf ook een weerstand.

Slide 4 - Tekstslide

Energie omzetten
Je kunt elektrische energie maken door beweging, licht, chemische energie, hoogte (zwaartekracht), warmte, om te zetten in elektrische energie.
Meestal wordt dit gedaan met een spoel en een magneet, je krijgt dan wisselspanning of inductiespanning (de elektronen bewegen snel heen en weer).
Het kan ook met een zonnecel of een batterij (chemische reactie) deze leveren gelijkspanning (de elektronen bewegen een kant op) 

Energie wordt gemeten in Joule of in kWh. 
1 kWh = 3600 seconden x 1000 Watt = 3 600 000 Joule. 
Je kunt energie ook bewaren/opslaan, bijvoorbeeld in een accu of een batterij

Slide 5 - Tekstslide

Elektriciteit gebruiken
Elektrische energie (E) bereken je door (E=P.t). 
Vermogen (P) kun je berekenen door de spanning (U) te vermenigvuldigen met de stroomsterkte (I). P=U.I. De eenheid van vermogen is Watt, of in thuissituatie de kiloWatt.
De tijd (t) kun je meten. De eenheid van tijd is seconde, of in thuissituatie de uur.

Ieder apparaat dat op stroom werkt heeft weerstand (R). De weerstand (R) bepaalt de verhouding tussen spanning (U) en stroomsterkte (I). 

R=IU

Slide 6 - Tekstslide

Weerstand
Iedere energiegebruiker heeft weerstand (R). 
Weerstand is een stofeigenschap. 
Sommige onderdelen in schakelingen noemen we ook weerstand. Ze geven geen licht en bewegen niet. Ze zetten elektrische energie om in warmte.  
In een weerstand zit een glasstaafje met een dun laagje koolstof. 
Hoe dunner het laagje koolstof hoe hoger de weerstand (R).
De grootte van de weerstand wordt aangegeven met de kleurencode.

Slide 7 - Tekstslide

Een geleider heeft...?
A
Geen weerstand
B
Een hoge weerstand
C
Een lage weerstand
D
Geleiïge eigenschappen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Weerstand berekenen
Een formule omzetten zodat je er drie verschillende dingen mee kunt berekenen.

Slide 10 - Tekstslide

Weerstand berekenen
De weerstand van een apparaat blijft gelijk. Als de spanning groter wordt, wordt de stroomsterkte automatisch met dezelfde factor ook groter. Dit noemen we de Wet van Ohm Hieronder staat een voorbeeld als de weerstand 100 Ohm is.
IU=R=100Ω=(2,3A)(230V)=(0,12A)(12V)
Georg Simon Ohm (Erlangen, 16 maart 1789 – München, 6 juli 1854) was een Duits wis- en natuurkundige. Hij is bekend geworden door de naar hem genoemde Wet van Ohm waarin de relatie tussen elektrische spanning, elektrische stroom en weerstand wordt uitgedrukt. Tevens is de eenheid van de elektrische weerstand – de ohm – naar hem genoemd.

Slide 11 - Tekstslide

De formule voor weerstand is:
R=UI
A
R=UI
B
R=PE
C
R=IU
D
R=AV

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het symbool (de letter) voor de eigenschap weerstand?
A
R
B
Ω
C
I
D
A

Slide 13 - Quizvraag

Welke eenheden gebruik je in je berekening van de weerstand in Ohm?
A
AV=(Ampere)(Volt)
B
(Volt)(Ampere)=VA
C
(AmpereVolt)=AV
D
(Volt)+(Ampere)=V+A

Slide 14 - Quizvraag

Als de spanning 230 Volt is
en de stroom is 10 Ampère.
Wat is dan de weerstand van het apparaat?
A
2,3Ω
B
2300Ω
C
23Ω
D
0,04Ω

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Zoek in Binas
Tabel met kleurcodering voor Weerstand

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de functie van de kleurcode
op een weerstand?
A
Versiering
B
Geeft de weerstand in Volt aan
C
Geeft de weerstand waarde in Ohm aan
D
Geeft de temperatuur van de weerstand aan

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Vervangingsweerstand?
optellen van de drie weerstanden want ze staan in serie (kijk in je binas).
250 + 550 + 1000 = 1800 Ohm
dit is gelijk aan 1,8 kilo Ohm
A
1,8kΩ
B
900Ω
C
18kΩ
D
9kΩ

Slide 22 - Quizvraag

optellen van de twee weerstanden want ze staan in serie (kijk in je binas).
Rv = R1 + R2 
Rv= 20 + 30 
Rv= 50 Ohm

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Oplossing



  • Noteer de vraag
  • Noteer de formule (er zijn nu twee formules nodig)
  • Noteer de gegevens. 
Rv = R1 + R2 + R3

Vraag = R= ?
Maar ook Rv = ?
Gegevens:
R1 = 2 Ohm
R2 = 6 Ohm
Itt = 2 A
Utt = 24 V
Rv=IttUtt

Slide 25 - Tekstslide

Oplossing



  • Noteer de som 
  • Noteer de antwoordzin 
     (symbool = getal + eenheid)
Rv = R1 + R2 + R3

Vraag = R= ?
Maar ook Rv = ?
Gegevens:
R1 = 2 Ohm
R2 = 6 Ohm
Itt = 2 A
Utt = 24 V



12 = 2 + 6 + R3
dus R3 = 12 - (2 + 6)

Rv = 12 Ohm

R3 = 4 Ohm
Rv=IttUtt
Rv=224

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Regelbare weerstand
Wanneer is de weerstand op het middelste contact het grootst:
A
De weerstand is altijd even groot.
B
Als de stroom een lange afstand aflegt door het laagje koolstof.
C
Als de stroom een korte afstand aflegt door het laagje koolstof.

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

bij een NTC..
A
stijgt de weerstand, als de temperatuur daalt
B
stijgt de weerstand, als de temperatuur stijgt
C
daalt de weerstand, als de temperatuur stijgt
D
daalt de weerstand, als de temperatuur daalt

Slide 31 - Quizvraag

LDR
Light dependant resistance. 

Op licht reagerende weerstand. 
Hoe meer energie, dus meer licht op de weerstand, des te lager de weerstand wordt.

Denk aan lantaarnpalen die aan gaan wanneer het buiten donker wordt of de loopband waarop de boodschappen staan in de winkel. 

Slide 32 - Tekstslide

LDR is een
lichtgevoelige weerstand.
Wat is juist ... ?
A
De weerstand geeft licht
B
De weerstand is hoger bij meer licht.
C
De weerstand is lager bij meer licht.
D
De weerstand blijft gelijk.

Slide 33 - Quizvraag

NTC

Warmte (temperatuur)

hoe warmer des te lager is de weerstand

hoe kouder des te hoger is de weerstand
LDR

Licht 


hoe lichter des te lager is de weerstand

hoe donkerder des te hoger is de weerstand
Aantekeningen

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Slide 36 - Tekstslide

Kort
Lang

Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk
Leren paragraaf 9.1 en hoofdstuk 4

Slide 38 - Tekstslide