Creatief schrijven - Formuleren

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vaak schrijf je een tekst die langer is dan vijf zinnen?
A
elke dag
B
een keer peer week
C
bijna nooit
D
een keer per maand

Slide 2 - Quizvraag

Hoe goed vind je dat je zelf kunt schrijven?
A
Goed
B
Redelijk
C
Matig
D
Slecht

Slide 3 - Quizvraag

Waar heb je moeite mee als je een tekst schrijft?
A
Spellen
B
Zinnen formuleren
C
Onderwerp bedenken
D
Tekstopbouw

Slide 4 - Quizvraag

Wat vind je van het schrijven van een tekst?
A
Heel leuk, ik hou van schrijven!
B
Soms leuk, soms niet, hangt van het onderwerp af
C
Niet zo leuk
D
Heel stom

Slide 5 - Quizvraag

Programma
  • Lesdoel: je leert zinnen formuleren

  •  Creatieve schrijfopdracht in 6 stappen

  • Werken aan de opdracht

  • Nabespreken

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Klaar voor de start?
  1. Open een Word-document

  2. Sla deze op onder de titel Schrijfvaardigheid 1 in je Onedrive bij het vak Nederlands

  3. Zorg ervoor dat je recht zit en goed kunt typen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Stap 1 (2 minuten)
Kies 15 letters van het alfabet en typ deze onder elkaar in je Word-document.

Bijvoorbeeld:
B
F
G
M
O

Slide 11 - Tekstslide

Stap 2 (5 minuten)
Verzin een woord met de letters.

Bijvoorbeeld:
Bijzonder
Fietspomp
Groen
M...
O...

Slide 12 - Tekstslide

Stap 3 (10 minuten)
Verzin een woordgroep of een (korte) zin met het woord.

Bijvoorbeeld:
- Bijzonder grappige opmerking
- Fietspompen zijn handig als je band lek is
- De groene kikker hupt de weg over
-

Slide 13 - Tekstslide

Stap 4 (15 minuten)
Schrijf de zinnen aan elkaar in correct geformuleerde zinnen, zodat er een verhaaltje ontstaat. 

Je mag woorden weghalen of toevoegen.
Je mag vervoegen!

Maak gebruik van voeg- en signaalwoorden zoals: 'maar', 'want' en 'daarom'. Je mag ook andere woorden gebruiken, zoals 'die, deze, dit en dat' (verwijswoorden).

Slide 14 - Tekstslide

Stap 5 
Wissel de tekst uit met je buurman of buurvrouw door elkaar te mailen. Lees de tekst en let op de volgende drie punten. Noteer je feedback in de mail die je straks terugstuurt.

  1. Loopt de tekst goed? Kun je vloeiend lezen?
  2. Zijn de signaalwoorden juist gebruikt? M.a.w., ontstaat er geen verwarring in betekenis?
  3. Is er afwisseling tussen lange en korte zinnen?

Slide 15 - Tekstslide

Stap 6 
Mail de tekst aan elkaar terug en lees de feedback.

Herschrijf je tekst.

Klaar? Verzin een titel en schrijf deze boven de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Afronding
De docent laat enkele teksten voorlezen. 

Slide 17 - Tekstslide