Vorbereitung Kapitel 6+7

Grammatik Wiederholung
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammatik Wiederholung

Slide 1 - Tekstslide

- Werkwoorden
- Werkwoorden stam d/t 
- Voorzetsels met de 4e naamval 


Na vandaag: 
kun je regelmatige Duitse werkwoorden vervoegen en in zinnen toepassen.
kun je de 1e en de 4e naamval herkennen en toepassen a.d.h.v. voorzetsels.

Slide 2 - Tekstslide

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits en Nederlands

Slide 3 - Tekstslide

ich = ik
du = jij
er =hij
sie = zij
es = het

wir = wij
ihr = jullie
sie = zij
Sie = U


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

feesttenten
stam s-klank
stam d/t
wohnen
heißen
finden
rennen
tanzen
reisen
chatten
arbeiten
schreiben
fassen
beißen
streiten

Slide 10 - Sleepvraag

Ich (wohnen) in Oldenzaal.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 11 - Quizvraag

Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 12 - Quizvraag

Warum . . . du diesen Mann so?
[hassen]

Slide 13 - Open vraag

Isabella (reiten) jeden Mittwoch.
A
reitet
B
reitest

Slide 14 - Quizvraag

Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 15 - Quizvraag

Wir lieb_____ Meerschweinchen.

Slide 16 - Open vraag

Du kauf_____ einen Fisch.

Slide 17 - Open vraag

Du (warten) auf den Bus.
A
wartst
B
wartest
C
warte
D
wartet

Slide 18 - Quizvraag

Wo . . . deine Großeltern?
[wohnen]

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Video

Overzicht:
1e                    4e                                1e                    4e
ich              = mich                            wir              = uns
du               = dich                              ihr              = euch
er/sie/es  = ihn/sie/es                  sie/Sie     = sie/Sie
                                                               wer? (wie)= wen?


Slide 21 - Tekstslide

Hoe veranderen de pers. voornaamwoorden (onderwerp / lijd.voorw.)? Één blijft over.
mich
dich
ihn/sie/es/man
uns
euch
sie/Sie
ich
du
ihr
sie/Sie
er/sie/es/man
wir

Slide 22 - Sleepvraag


Duits
für
gegen
ohne
um
durch

Nederlands
voor
tegen
zonder
om
door

Slide 23 - Tekstslide

(hij) .............. ist ein Arzt
A
er
B
ihn

Slide 24 - Quizvraag

Das ist für (jullie) ...............
A
ihr
B
euch

Slide 25 - Quizvraag

(hij)
Wir machen uns große Sorgen um ...
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 26 - Quizvraag

Spielt er am Samstag gegen (wij)..... ?
A
ihr
B
uns
C
sie
D
wir

Slide 27 - Quizvraag

(ik)....... sehe euch nicht.
A
ich
B
mich
C
ihr
D
uns

Slide 28 - Quizvraag

Ich bestelle Pizza für (jullie)....... .
A
mich
B
ihr
C
euch
D
sie

Slide 29 - Quizvraag

Sie wurde durch (hij)...... nicht eingeladen.
A
er
B
sie
C
ihr
D
ihn

Slide 30 - Quizvraag

Leerwerk opdelen
- Werkwoorden
(normaal, s-klank, d/t)

- Voorzetsels met de 4e naamval 

- Persoonlijk en vragend voornaamwoord in de 4e naamval 

- Lernliste Kapitel 6
- Lernliste Kapitel 7

di - woe - do - vr - za - zo - ma
= 7 momenten

Slide 31 - Tekstslide