Grammatica parag.2 Persoonsvorm & zinsdelen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo
• Leerjaar 1

WELKOM

3 Kader

Welkom terug bij Nederlands!

TH1A

Lezen in het leesboek

Opbouw les

Doel van deze les

Uitleg paragraaf 2 persoonsvorm en zinsdelen

Even oefenen

Zelf aan de slag!

Afsluiting/reflectie

START

- wat weet je nog over de persoonsvorm?

 grammatica

ZINSDELEN

persoonsvorm

Eén werkwoord in een zin is de persoonsvorm. 

Aan de persoonsvorm kun je twee dingen zien:

1. Hoeveel personen iets doen: één (enkelvoud) of meer (meervoud). 

2. Wanneer iets gebeurt: nu (tegenwoordige tijd) of al eerder (verleden tijd). 

ZINSDELEN

persoonsvorm

1. Hoeveel personen iets doen: één (enkelvoud) of meer (meervoud). 

– Sven stapt in de bus.

 – De drie jongens stappen in de bus.

2. Wanneer iets gebeurt: nu (tegenwoordige tijd) of al eerder (verleden tijd). 

 – De hond loopt aan de lijn.

 – De hond liep gisteren aan de lijn.

OPDRACHT

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Bijvoorbeeld:

In Dubai staat een waanzinnig hotel.

In Dubai staan waanzinnige hotels.

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

De lobby's lijken op een sprookjesboek.

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Een gast betaalt $400 per nacht.

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Toeristen vinden dat vaak te duur.

Maak enkelvoud of meervoud van de persoonsvorm.

Een trucje is: neem alleen een drankje.

In welke tijd staat de zin?

Je zag de foto's van voor en na de behandeling.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In welke tijd staat de zin?

In Engeland werd een reclame verboden voor een middel tegen puistjes.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In welke tijd staat de zin?

Die foto's zijn niet eerlijk, zegt de reclamecommissie.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In welke tijd staat de zin?

En op de volgende foto draagt het meisje wel make-up.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In welke tijd staat de zin?

Je ziet eerst een meisje met een vette huid zonder make-up.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Wat zijn zinsdelen?

• Een zin bestaat uit zinsdelen.
• Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
• De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
• Zinsdelen hebben een betekenis (een functie) binnen een zin.

Even oefenen

Uit welke zinsdelen bestaan deze zinnen?

Welke zin bestaat uit de meeste zinsdelen?

1. Bo kan hard slaan
2. De zus van Bo slaat nog veel harder

Vraag leerlingen om uitleg, waarom hebben ze voor A of B gekozen?

Het is een 'instinker' en ik verwacht dat er leerlingen zijn die dat wel inzien.

Zeggen: let goed op, want dan snap je aan het eind van de les waarom de korte zin meer zinsdelen heeft dan de lange zin én kun je van beide zinnen vertellen uit hoeveel zinsdelen het bestaat.

In de middag probeerde hij te leren

De harige spin weefde het mooiste web

Weet je nog?

Bo  kan  hard  slaan

De zus van Bo slaat nog veel harder

Weet je nog?

Bo | kan | hard | slaan

De zus van Bo slaat nog veel harder

Weet je nog?

Bo | kan | hard | slaan

De zus van Bo | slaat | nog veel harder

Aan de slag

Blz. 202 

Opd. 1 t/m 5

START

- je weet wat de persoonsvorm is

- je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen

taalverzorging