Herhaling: ser, tener, hablar, llamarse (gram. nr, 25, 26, 27, 28)
Nieuw: regelmatige werkwoorden in de ‘presente’ (nr. 35,
Basho)
Hacer: Voc. p. 9+10 (ser-tener-hablar-llamarse)
Klaar?
Leer gram. nr. 35 uit je hoofd + maak 6 à 8 Spaanse zinnen met deze werkwoorden. Gebruik niet steeds de ‘yo’-vorm, maar wissel af.