week 6 woordgeslacht

Wie weet nog tot welke woordsoort 'de' en 'het' horen?
1 / 17
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wie weet nog tot welke woordsoort 'de' en 'het' horen?

Slide 1 - Open vraag

Formuleren : Woordgeslacht 

  • lidwoorden
  • Franse , Engels en  (Duitse) lidwoorden


  • In het Nederlands heb je de-woorden en het-woorden. Meestal weet je wel of een woord een de-woord of een het-woord is.



Slide 2 - Tekstslide

Woordgeslacht

Zelfstandige naamwoorden 
 zijn :  
  • mannelijk 
  • vrouwelijk
  • onzijdig.

Slide 3 - Tekstslide

Woordgeslacht

Een woord is ook in het Nederlands 

mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o).


De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. 


Het-woorden zijn onzijdig.

Verkleinwoorden zijn altijd onzijdig.


J



Slide 4 - Tekstslide

Let op!
Het woordgeslacht heeft meestal niets te maken met mannelijk en vrouwelijk in de gewone betekenis!

hoe weet je dan het geslacht ? 

Slide 5 - Tekstslide

Werken met het woordenboek 

In het woordenboek staat achter het trefwoord: 
–  hoe je het woord uitspreekt;

– hoe je het meervoud moet maken.

- welk lidwoord je moet gebruiken
(het woordgeslacht); 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld 
Er staat een 'o' achter, 'woordenboek' is dus onzijdig, een het- woord

Er staat -en achter, het meervoud schrijf je dus zo: 'woordenboeken'

Slide 7 - Tekstslide

Woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord = een DE of HET woord
Woorden zijn mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)

HET-woorden zijn altijd ONZIJDIG
Mannelijk of vrouwelijk moet je opzoeken.


  1. Zoek op internet de volgende woorden op (www.woordenlijst.org): overheid, justitie, gehemelte.
  2. Noteer of het een mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o) is.
timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Woordgeslacht:  verwijzen 
  •   Bij mannelijke en vrouwelijke woorden:
     de  .........  deze en die

  • Onzijdige woorden:
      het........   dit en dat

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de juiste zin?
A
De jongetje dat daar loopt.
B
Het meisje die daar loopt.
C
Het jongetje die daar loopt.
D
Het meisje dat daar loopt.

Slide 10 - Quizvraag

Toepassen

Nu gaan we kijken of je de theorie ook begrepen hebt en dus kunt toepassen.


Hier komen de vragen:

Slide 11 - Tekstslide

Lidwoorden geven aan tot welk geslacht een woord behoort
A
Waar
B
Onwaar

Slide 12 - Quizvraag

Een woord kan maar bij één geslacht horen. Dit is:
A
Waar
B
Onwaar
C
Een beetje waar

Slide 13 - Quizvraag

Het woord 'koe' heeft het volgende geslacht:
A
Onzijdig
B
Vrouwelijk

Slide 14 - Quizvraag

Het woord 'meisje' heeft het volgende geslacht:
A
Onzijdig
B
Vrouwelijk

Slide 15 - Quizvraag

Alle verkleinwoorden zijn allemaal onzijdig
A
Waar
B
Onwaar

Slide 16 - Quizvraag

Kies het zelfstandig naamwoord met het juiste verwijswoord:
A
Dit paard
B
deze paard

Slide 17 - Quizvraag