mhv1 schrijven - formuleren: woordgeslacht

mhv1 - geslacht van een woord
Nederlands - periode 3 - schrijven
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

mhv1 - geslacht van een woord
Nederlands - periode 3 - schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lezen in je leesboek
  • Vorige keer
  • Leerdoelen
  • Formuleren: geslacht van een woord - theorie
  • Formuleren: geslacht van een woord - zelfstandig werken
  • Check leerdoelen


Slide 2 - Tekstslide

Zakelijke e-mail versturen - succescriteria
 -aanhef (Geachte heer/mevrouw; beste mevrouw De Jong)
- afsluiting (Met vriendelijke groet, naam)
- witregels (tussen aanhef, alinea's en afsluiting)
- formeel taalgebruik (o.a. 'u')

- correct gebruik van hoofdletters 
- correct gebruik van leestekens
- correct gebruik van (werkwoord)spelling

- volledige zinnen
- correct gebruik van lidwoorden
- correct gebruik van verwijswoorden
            conventies

                
                spelling


           formuleren

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen - vorige keer
  1. Ik kan zinnen correct begrenzen door punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's te gebruiken. 
  2. Ik kan uitleggen wat een voegwoord is.

Slide 4 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen vandaag
  1. Ik kan uitleggen wat een woordgeslacht is.
  2. Ik kan uitleggen hoe ik met behulp van het woordgeslacht de juiste lidwoorden te kiezen.

Slide 6 - Tekstslide

Woordgeslachten
Zelfstandige naamwoorden zijn:
- mannelijk
- vrouwelijk
- onzijdig

Slide 7 - Tekstslide

Woordgeslachten
Hoe weet je of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is?
Hier komen een paar meerkeuzevragen!

Slide 8 - Tekstslide

Voor mannelijke/vrouwelijke woorden gebruik je:
A
de
B
het

Slide 9 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

... koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 10 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

... katje
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 11 - Quizvraag

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

... kip
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 12 - Quizvraag

Woordgeslachten

1. Voor mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je allebei het bepaald lidwoord 'de'.
Anders dan bijv. in het Frans maakt het in het Nederlands niet uit of een woord mannelijk of vrouwelijk is. We noemen deze woorden ook 'de-woorden'.

2. Voor onzijdige woorden gebruik je het bepaald lidwoord 'het'. Deze woorden noem je ook het-woorden. Verkleinwoorden zijn altijd 'het-woorden'.

Wil je toch weten wat het geslacht van een woord is? Zoek het op in het woordenboek! (m, v, o).

Slide 13 - Tekstslide

Woordgeslachten

Nog een klein testje!

Slide 14 - Tekstslide

Is het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
geen idee

Slide 15 - Quizvraag

Is het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
geen idee

Slide 16 - Quizvraag

Verwijzen in een tekst
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt in een tekst. 
Op die manier maak je een tekst leesbaarder.

"Dat boek dat jij daar neer hebt gelegd. Heb jij dat nog nodig?"

Slide 17 - Tekstslide

Woordgeslachten en verwijzen

Er bestaan allerlei soorten verwijswoorden. 
Als we verwijzen naar zelfstandige naamwoorden, gebruiken we de woorden deze, die, dit en dat

- Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je deze en die: de man, deze man, die man. 
- Bij onzijdige woorden gebruik je het, dit en dat: dit verhaal, dat verhaal.

Slide 18 - Tekstslide

Woordgeslachten en verwijzen

Je kunt deze, die, dit en dat ook zelfstandig gebruiken, zonder zelfstandig naamwoord.
- De zomer die ik nooit zal vergeten. 

Naar (een groter deel van) een zin kun je verwijzen met dat en dit.
- Jolien en Aisha gaan vaak naar de bioscoop. Dat / Dit vinden ze altijd fantastisch.

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Ga naar blz. 220 in je boek.
2. Maak opdrachten 1, 2 en 3.
3. Klaar? Maak opdracht 4 (puzzel).

Je mag samenwerken.
Je werkt op fluistertoon.
timer
20:00

Slide 20 - Tekstslide

Bespreken / nakijken
1. Ga naar blz. 220 in je boek.
2. Maak opdrachten 1, 2 en 3.

Slide 21 - Tekstslide

Check - leerdoelen
  1. Ik kan uitleggen wat een woordgeslacht is.
  2. Ik kan uitleggen hoe ik met behulp van het woordgeslacht de juiste lidwoorden te kiezen.

Slide 22 - Tekstslide

Voor onzijdige woorden gebruik je:
A
de
B
het

Slide 23 - Quizvraag

Hoe komt je erachter wat het geslacht van een woord is, als je dat niet al wist?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Volgende keer

Slide 26 - Tekstslide