Voorbereiden op toets grammatica 1 hv

Wat leer je?
  • Dinsdag 3 oktober toets grammatica zinsdelen en woordsoorten
Leer blz. 28, 30, 58, 60,88, 90,118        Tip:kijk op Magister voor digitale oefeningen. Vragen?

Lesdoel Lezen hoofdstuk 1
  •  Je kan het onderwerp van een tekst vinden
  • Je kent het begrip oriënterend lezen. 
  •  Je weet waarom tussenkopjes zo belangrijk zijn.


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat leer je?
  • Dinsdag 3 oktober toets grammatica zinsdelen en woordsoorten
Leer blz. 28, 30, 58, 60,88, 90,118        Tip:kijk op Magister voor digitale oefeningen. Vragen?

Lesdoel Lezen hoofdstuk 1
  •  Je kan het onderwerp van een tekst vinden
  • Je kent het begrip oriënterend lezen. 
  •  Je weet waarom tussenkopjes zo belangrijk zijn.


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
  • Uitleg over toets Diataal op vrijdag 29 september
  • afmaken hoofdstuk 1  Lezen opdracht 1 en 2
  • maken Lezen hoofdstuk 1 opdracht 4
  • oefenen voor de toets grammatica (dinsdag 3 oktober)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica zinsdelen 

  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp
  • Zinsdelen


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zullen we morgen samen een cadeau kopen in de stad?
wg=
A
zullen kopen
B
zullen
C
zullen een cadeau kopen
D
kopen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn broertje zit zijn huiswerk te maken.
wg=
A
zitten, maken
B
zitten te maken
C
zitten
D
maken

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm is 1 zinsdeel.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag hebben we patat gegeten.
we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
persoonsvorm

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn broer belde zijn vriend.
Wat is het lv?
A
mijn broer
B
belde
C
zijn vriend
D
vriend

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verdeel de zin in zinsdelen; zet tussen de zinsdelen een streep
Jesse heeft gisteren een fiets gekregen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Jesse heeft gisteren een fiets gekregen.
wg= ow= lv=
Let op: er kan een zinsdeel overblijven!

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn moeder =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem 3 manieren waarop je de persoonsvorm kan vinden

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb gisteren voor mijn moeder een lekkere pizza gebakken
wg=
A
gebakken
B
Ik
C
heb gebakken
D
heb voor mijn moeder gebakken

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten (blz. 30, 60 en 90)
  • bepaald lidwoord                                             zelfstandig werkwoord        
  • onbepaald lidwoord                                        hulpwerkwoord                                      
  • zelfstandig naamwoord                                                                                        
  • bijvoeglijk naamwoord                                      

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kijk steeds stiekem op mijn telefoon.
Kijk =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandige werkwoord in de zin:
Ik had mijn telefoon vandaag mee naar school moeten meenemen.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik maak mijn huiswerk niet altijd.
maak =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
Mooi
B
Leuk
C
Groot
D
Poes

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
Maaike
B
Paard
C
Het
D
Laptop

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De docent heeft mijn telefoon afgepakt.
afgepakt =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een lidwoord?
A
Aan
B
Voor
C
De
D
En

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de 3 lidwoorden?

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Het woord "portemonnee" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee woorden in de volgende zin zijn bijvoeglijk naamwoorden?

Dat dikke boek is echt interessant.
A
dikke - echt
B
dikke - interessant
C
dat - dikke
D
echt - interessant

Slide 27 - Quizvraag

- Het dikke boek (het boek is dik)
- Het interessante boek (het boek is interessant)

'Het echte boek' kan ook, maar dan is de betekenis van 'echt' anders. Hier gaat het om 'echt interessant'.
'Dat boek' kan ook, maar 'dat' is een aanwijzend voornaamwoord; het zegt niks over het boek.
Welk woord in deze zin is een bijvoeglijk naamwoord?
Die jongen is boos op de trainer.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden staan in deze zin?

Die rode, lange jurk is mooi.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quizvraag

rode, lange, mooi

De rode jurk
De lange jurk
De mooie jurk
Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een korte zin bij de afbeelding.
Benoem het zelfstandig werkwoord.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg met een voorbeeld uit wat het verschil is tussen en zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies