1KGT - H3 Taalverzorging, Spelling

Namen en de betekenis, geschiedenis, populariteit, verspreiding
Je leert de persoonsvorm tegenwoordige tijd spellen.
Je hebt geen moeite met het kiezen tussen een -d, -t, of -dt
Korte opfrisser vorig hoofdstuk: werkwoordspelling ik-vorm
Werkwoordspelling: persoonsvorm tegenwoordige tijd
Nederlands
7 januari 2020
Eerste helft opdrachten maken: H3 Taalverzorging, Spelling, opdr. 1,2,3,4
Tweede helft Lesson-Up opdrachten klassikaal
Zijn de doelen bereikt?
Opdracht 1,2,3,4
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Namen en de betekenis, geschiedenis, populariteit, verspreiding
Je leert de persoonsvorm tegenwoordige tijd spellen.
Je hebt geen moeite met het kiezen tussen een -d, -t, of -dt
Korte opfrisser vorig hoofdstuk: werkwoordspelling ik-vorm
Werkwoordspelling: persoonsvorm tegenwoordige tijd
Nederlands
7 januari 2020
Eerste helft opdrachten maken: H3 Taalverzorging, Spelling, opdr. 1,2,3,4
Tweede helft Lesson-Up opdrachten klassikaal
Zijn de doelen bereikt?
Opdracht 1,2,3,4

Slide 1 - Tekstslide

Spelling hoofdstuk 2
De ik-vorm schrijven van woorden die je (niet) kent

Wie weet nog het verschil tussen de stam en de ik-vorm?

Slide 2 - Tekstslide

Spelling hoofdstuk 2
De stam is het hele werkwoord min -en
lopen

De ik-vorm is de vorm van het werkwoord die je bij 'ik' gebruikt.
(ik) loop


Soms zijn de stam en de ik-vorm hetzelfde en soms niet!

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag: persoonsvorm tt
- tt = tegenwoordige tijd, nu


Slide 4 - Tekstslide

Lastig?
Sommige woorden hebben een -d aan het einde van de ik-vorm. Je hoort dan niet of er een -t bij komt. 
Volg de gewone regels voor alle
persoonsvormen tt.

Extra tip:
Gebruik het woord lopen


ik
... jij?
jij...
hij/zij
loop
loopt
pak
pakt
vind
vindt
word
wordt
} +t

Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag
Uit je boek: H3, Taalverzorging, Spelling
blz 86

Opdracht 1,2,3,4
timer
18:00

Slide 6 - Tekstslide

Maak een foto van de opdrachten die je af hebt gemaakt en lever deze foto in.

Slide 7 - Open vraag

Spel de persoonsvorm tt:
Ik ........... (branden) mezelf aan de kaars
A
brand
B
brandt

Slide 8 - Quizvraag

Het .............. (gebeuren) regelmatig dat mensen fouten maken in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 9 - Quizvraag

... (vinden) jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint
D
Vintd

Slide 10 - Quizvraag

Weet je wel wat het ............. (betekenen) als je vlinders in je buik hebt?
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 11 - Quizvraag


(Vinden) ... Marijn het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 12 - Quizvraag

Hij (stunten) de hele dag op zijn skateboard.
A
stunten
B
stuntt
C
stuntet
D
stunt

Slide 13 - Quizvraag

In werkwoordspelling tt gebruik je bij jij .../hij/zij/:
A
ik-vorm + dt
B
't kofschip
C
ik-vorm+t
D
geen idee

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm tt
Jij ...... (lachen) irritant.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm tt
Ik ....... (worden) hier wel een beetje moe van.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm tt
Wat .... (appen) je klasgenoten daarover?

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm tt van de werkwoorden tussen haakjes hieronder op.
Lies ..... (stellen) voor om te gaan bowlen, maar Rachid ...... (vinden) dat niet leuk.

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin waarin je het werkwoord 'vertellen' als persoonsvorm tt gebruikt.

Slide 19 - Open vraag

Ik kan de persoonsvorm op de juiste manier schrijven in de tt.
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Tot de volgende les!
De volgende les is dinsdag 12 januari
11:45

Slide 21 - Tekstslide