Herhaling H5 vervolg

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een eenheid van
snelheid?
A
uur per kilometer of seconde per uur
B
kilometer per uur of meter per seconde
C
meter of kilometer
D
seconde of uur

Slide 8 - Quizvraag

Van snelheid in m/s naar snelheid km/h doe je door:
A
Snelheid in m/s keer 3,6
B
Snelheid in m/s gedeeld door 3,6
C
Snelheid in m/s keer 36
D
Snelheid in m/s gedeeld door 36

Slide 9 - Quizvraag

De snelheid van een auto is 108 km/h.
Hoe groot is de snelheid in m/s?
A
108 x 3,6 = 389 m/s
B
108 : 10 = 10,8 m/s
C
108 : 3,6 = 30 m/s
D
108 + 3,6 = 111,6 m/s

Slide 10 - Quizvraag

Een snelheid van 25 m/s is groter dan een snelheid van 25 km/h.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide


Hoe bereken je de tijd die je over een bepaalde afstand doet? De tijd is...
A
de afstand keer de gem. snelheid
B
de afstand gedeeld door de gem. snelheid
C
de afstand gedeeld door de tijd
D
de gem. snelheid plus de afstand

Slide 15 - Quizvraag

Als naar school fietst met een gem. snelheid van 15 km/h en de school ligt op 5 km afstand,
wat is dan de tijd die er erover doet in minuten?
A
3 minuten
B
15 minuten
C
20 minuten
D
30 minuten

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide


Wat is constante snelheid?
A
Dat de snelheid op dezelfde waarde blijft
B
Dat de snelheid gelijk aan nul is
C
Dat de snelheid groter wordt
D
Dat de snelheid kleiner wordt

Slide 20 - Quizvraag

Je moet afremmen omdat iemand de weg oversteekt. Je snelheid wordt kleiner.
Hoe noem je deze beweging?
A
Stoppende beweging
B
Langzame beweging
C
Vertraagde beweging
D
Paniek beweging

Slide 21 - Quizvraag

Bij een beweging met constante snelheid wordt de snelheid groter.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Nicky stapt op zijn scooter en geeft gas. De scooter begint te rijden en zijn snelheid wordt groter.
Hoe noem je een beweging waarbij de snelheid groter wordt?
A
een optrekkende beweging
B
een versnelde beweging
C
een beweging met constante snelheid
D
een vertraagde beweging

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide


Wie heeft de grootste snelheid?
A
Rood = Carmen
B
Blauw = Louise

Slide 28 - Quizvraag


Op welk punt heeft de fietser een constante snelheid?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 29 - Quizvraag


Op welk punt heeft de fietser een vertraagde beweging?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide


Welk snelheid-tijddiagram is van een beweging met een constante snelheid?
A
A
B
B
C
C
D
Geen van de drie

Slide 36 - Quizvraag


Welk snelheid-tijddiagram is die van een versnelde beweging?
A
A
B
B
C
C
D
Geen van de drie

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide