-materiaal en omgeving- Welke beschrijving past het best bij ‘ontwikkelingsmaterialen’?
A
Materialen waarmee kinderen een constructie of bouwwerk maken.
B
Materialen waarbij het kind vanzelf ontdekt of hij het goed doet.
C
Materialen die kinderen helpen bij het leerproces
D
Materialen die uitdagen tot experimenteren
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
-materiaal en omgeving- Welke beschrijving past het best bij ‘ontwikkelingsmaterialen’?
A
Materialen waarmee kinderen een constructie of bouwwerk maken.
B
Materialen waarbij het kind vanzelf ontdekt of hij het goed doet.
C
Materialen die kinderen helpen bij het leerproces
D
Materialen die uitdagen tot experimenteren
Slide 1 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Noem een voorbeeld van een activiteit met ongevormde materialen?
A
Figuurtjes maken van kurk en ijzerdraad.
B
Een toren bouwen van houten blokken.
C
Taartjes maken met zand en water.
D
Een puzzel maken.
Slide 2 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Waarom is het belangrijk om kinderen te laten werken met vormgevende materialen?
A
Ze komen in aanraking met rollenspel. (sociale vaardigheden)
B
Ze komen in aanraking met verschillende technieken en materialen.
C
Ze leren bouwen en ontwikkelen ruimtelijk inzicht.
D
Ze worden door de materialen uitgenodigd tot herhaling van de activiteit.
Slide 3 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Voor welke activiteit kun je oude computers gebruiken?
A
Techniekactiviteiten
B
Sportactiviteiten
C
Drama activiteiten
D
Muziekactiviteiten
Slide 4 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Wat is een voorbeeld van een routinemateriaal?
A
Een poppenhoek
B
Een puzzel
C
Een leeshoek
D
Een rekenkast
Slide 5 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Welke pedagoog ontwikkelde het eerste ontwikkelingsmateriaal?
A
R. Steiner
B
M. Montessori
C
F. Fröbel
D
H. Pakhurst
Slide 6 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Welke pedagoog ontwikkelde veel ontwikkelingsmateriaal passend bij leeftijdsfasen?
A
F. Fröbel
B
M. Montessori
C
H. Parkhurst
D
R. Steiner
Slide 7 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Wat is GEEN voorbeeld van spelen met gebruiksvoorwerpen?
A
Helpen met het opvouwen van de was.
B
Met pannendeksels tegen elkaar slaan.
C
Met speelgoedauto's rondrijden.
D
Van lakens een hut bouwen.
Slide 8 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Waarom is het belangrijk dat kinderen een cognitieve kaart van een ruimte kunnen maken?
A
Hierdoor ontwikkelen ze ruimtelijk inzicht.
B
Zo vinden ze hun eigen lokaal terug.
C
Ze leren zo om zelfstandig te werken.
D
Ze voelen zich veiliger als ze weten waar ze zijn en hoe ze kunnen lopen.
Slide 9 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Wat betekent ergonomisch verantwoord werken?
A
Dat je rekening houdt met wat de kinderen willen.
B
Dat er gezond gegeten en gedronken wordt.
C
Dat de groepsgrootte verantwoord is.
D
Dat je veilig en gezond kunt werken.
Slide 10 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Mag een school helemaal zelf bepalen hoe de binnenruimtes en de speelplaats er uit zien?
A
Nee, de school moet dit eerst met de medezeggenschapsraad bespreken.
B
Nee, in de wet staat aan welke eisen de binnen- en buitenruimtes moeten voldoen.
C
Ja, maar de ruimtes moeten uitdagend genoeg zijn voor de kinderen.
D
Ja, zolang de leerkrachten en directie het met elkaar eens zijn is dit geen probleem.
Slide 11 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Stelling: Schommels en duikelstangen kun je voor het overzicht het beste midden op het speelplein zetten.
A
Niet waar
B
Waar
Slide 12 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Oudere basisschoolkinderen zullen op de buitenschoolse opvang (BSO) behoefte hebben aan activiteiten buiten de klas.
A
Juist
B
Niet juist
Slide 13 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Stelling I: Open materialen kun je altijd op verschillende manieren gebruiken. Stelling II: Een voorbeeld van open materialen zijn de spullen in een poppenhoek.
A
Stelling I juist.
B
Stelling II is onjuist.
C
Beide stellingen zijn onjuist.
D
Beide stellingen zijn juist.
Slide 14 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Op welke leeftijd spelen de kinderen het liefst met realistische materialen?
A
2-4 jaar.
B
4-6 jaar.
C
6-9 jaar.
D
9-12 jaar.
Slide 15 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Waarom worden dagritmekaarten bij de kleuters veel gebruikt?
A
Zo kunnen ouders ’s morgens zien wat hun kind die dag gaat doen.
B
Dit is een handig geheugensteuntje voor de leerkracht.
C
Om kleuters het dagritme duidelijk te maken.
D
Zo kan een invaller de klas makkelijker overnemen, het dagritme is helder.
Slide 16 - Quizvraag
-materiaal en omgeving- Ruimte inrichten gebeurt onder andere op basis van leeftijd, ontwikkelingsniveau en de visie van de school. Wat is een pedagogische visie?
A
Plan waarin de regels en afspraken worden benoemd..
B
De kijk van de school op opvoeding. Wat vinden ze belangrijk.
C
De manier waarop de school de kinderen stimuleert om gezond te eten.
D
De visie van de school op de creatieve ontwikkeling.
Slide 17 - Quizvraag
Samenwerken wordt op deze leeftijd steeds meer gestimuleerd. Op de speelplaats willen kinderen van deze leeftijd nog steeds graag klimmen en klauteren. Daarnaast groeit de behoefte aan bijvoorbeeld een plek waar gevoetbald kan worden.’ Welke leeftijdsfase?