Woordsoorten les 2

Woordsoorten les 2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
aanwijzend voornaamwoord:
- woorden als:                           deze, dit, die, dat, zulke, dergelijke, zo'n
- wijst iets of iemand aan:    dit boek, deze school, dergelijke appels, zo'n huis

betrekkelijk voornaamwoord:
- woorden als:                        die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen
- korte uitleg: deze woorden verwijzen naar iets, iemand --> het boek dat ik koop / de reis die ik boek / de man die daar loopt. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
vragend voornaamwoord:
- woorden als: wie, wat, welke, wat voor (een)
- vraagt naar een persoon of ding:
          Wie zei dat?
          Wat eet jij?
          Welk boek?
          Wat voor een pizza wil jij?
- Let op: hoe, waarom, hoeveel, ... zijn géén vragende voornaamwoorden!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerend voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
voorbeeld
eerste persoon ev.
me
ik schaam me
tweede persoon ev.
je
u
jij schaamt je
derde persoon ev. 
zicht
u schaamt u (zich)
eerste persoon mv. 
ons
wij schamen ons
tweede persoon ev.
je
u
jullie schamen je
u schaamt u (zich) 
derde persoon
zich
zij schamen zich

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord is elkaar, elkander en mekaar.
Het wederkerig voornaamwoord verwijst naar meer personen.
voorbeeld
De boksers wilden elkaar niet te veel bezeren.
elkander is oud-Nederlands woord met dezelfde betekenis als elkaar

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
werkwoorden: hele werkwoorden --> (woordenboekvorm) = infinitief => de vorm van het inf. is onbepaald wat persoon, getal, tijd betreft.

zelfstandig werkwoord: maken, schrijven, lopen, 
     - is zelfstandig: kan zonder hulp van andere werkwoorden voorkomen
     - heeft een duidelijke betekenis
     - er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.
Anne leert de hele dag.    -    Anne heeft de hele dag geleerd.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten herhalen
hulpwerkwoord: zijn, hebben, zullen, worden, moeten, staan, gaan, zitten, ...
     - geeft géén handeling aan
     - helpt het zelfstandig werkwoord
Anne heeft gesport.    -    Anne moet nu gaan.    -    Anne is in Londen geweest.
                             VD                                                                                                                  VD
onvoltooid deelwoord: werkwoorden die een handeling nog aangeven --> hele werkwoord + d(e)
Huilend verliet de docent de klas / Lachend stonden de leerlingen te kijken/ 


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3:

- In groepjes van 3-4 --> de anderen hebben het oefenboek voor zich.
- De leerlingen met het oefenboek lezen om en om de zinnen uit het boek voor en zeggen welk(e) werkwoorden in de zin staan. 
- De leerling die schrijft, zet de werkwoorden in de juiste kolom. 
- Wie heeft de meeste werkwoorden op de juiste plaats staan? 
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord
infinitief
VD
OVD
opende
blijken
kunnen, vinden
hebben
overtroffen
heeft
ontvangen
gaat
snelwandelend
zijn
 te zien
wil
weten
willen
blijken
zal
te bieden, hebben

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetseluitdrukkingen
Is een groep woorden met ten minste één voorzetsel, die je samen als een voorzetsel gebruikt:

- met behulp van
- bij wijze van spreken
- tot hier en niet verder
- in verband met
- op grond van
- ten opzichte van
- met medewerking van
- uit hoofde van.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoorden
Een bijwoord is een woord dat extra informatie geeft.
Voorbeeld: Hij komt nooit op mijn verjaardag.

Slide 12 - Tekstslide

andere werkwoorden met vaste voorzetsels?
Bijwoorden
Een bijwoord is een woord dat extra informatie geeft.
Voorbeeld: Hij komt nooit op mijn verjaardag.

Bijwoorden kun je indelen in categorieën:
  • tijd:                                         gisteren, opeens, straks
  • ontkenning:                        niet, nooit
  • hoeveelheid:                      compleet, nauwelijks, slechts
  • graad:                                    heel, erg, zeer, graag, tamelijk
  • frequentie (hoe vaak):   altijd, soms
  • plaats, richting:                hier, daar, links, nergens
  • (rest):                                    ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, helaas, bijvoorbeeld

Slide 13 - Tekstslide

andere werkwoorden met vaste voorzetsels?
Bijwoorden
Een bijwoord is een woord dat extra informatie geeft.
Voorbeeld: Hij komt nooit op mijn verjaardag.

Bijwoorden kun je indelen in categorieën:
  • tijd/duur:                                      gisteren, opeens, straks
  • ontkenning of bevestiging: niet, nooit, wel
  • hoeveelheid:                              compleet, nauwelijks, slechts
  • graad/mate                                heel, erg, zeer, graag, tamelijk
  • frequentie (hoe vaak):          altijd, soms
  • plaats, richting:                       hier, daar, links, nergens
  • wijze of manier:                      snel, kort, gehaast, langzaam
Let op (vragende bijwoorden):
Wanneer, waarom, waarheen, hoe en waarmee zijn ook bijwoorden!

Slide 14 - Tekstslide

andere werkwoorden met vaste voorzetsels?
Opdracht 6 + 7

Maak een kolom in je schrift van drie vakken - lees de zinnen van oefening 6 en zet de woorden in de juiste kolom. 
Gebruik voor de bijwoorden: blz. 166
Voorzetsel
Bijwoord van... 
Voorzetseluitdrukking

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

oefening 6:
a voor, in
b in, uit, van
c -
d Volgens, door
e met, door middel van
f naar
g in de loop van, met
h door
i met behulp van, naar
Oefening 7:
a Bijwoord van graad of mate: heel
b -
c Vragend bijwoord: Hoe
d -
e Bijwoord van ontkenning: niet
f Bijwoord van tijd: urenlang
g Bijwoord van tijd: Uiteindelijk
h Bijwoord van wijze of manier: versuft
i Bijwoord van wijze of manier: snel

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk: 
Maken: 
5 (a,b,c,d,e)
9 (a,b,c,d,e)
12 helemaal. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies