In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Theorieles Specifiek
Blok 1.6 - les 4
Slide 1 - Tekstslide
Deze les
Herhaling laatste deel spieren
Proeftoets
Slide 2 - Tekstslide
Probeer logisch na te denken: waar trekt de spier het 'losse deel' (=insertie) naar toe (=origo)?
Welke spiergroep?
Origo?
Insertie?
Functie?
Slide 3 - Tekstslide
Welke spiergroep: extrinsieke tongspieren
Origo: bijv. OK t.p.v. kin
Insertie: loopt tong binnen
Functie: tong in alle richtingen bewegen
Slide 4 - Tekstslide
Probeer logisch na te denken: waar trekt de spier het 'losse deel' (=insertie) naar toe (=origo)?
Welke spier?
Origo?
Insertie?
Functie?
Slide 5 - Tekstslide
Welke spiergroep: Infrahyoïdalespieren
Origo: schouders en hals
Insertie: os hyoideum
Functie: hulpspier bij slikken, buigen hals
Slide 6 - Tekstslide
Probeer logisch na te denken: waar trekt de spier het 'losse deel' (=insertie) naar toe (=origo)?
Welke spier?
Origo?
Insertie?
Functie?
Slide 7 - Tekstslide
Welke spier: M. orbicularis oris
Origo: -
Insertie: -
Functie: belangrijk bij kauwproces en spraak
Slide 8 - Tekstslide
Probeer logisch na te denken: waar trekt de spier het 'losse deel' (=insertie) naar toe (=origo)?
Welke spier?
Origo?
Insertie?
Functie?
Slide 9 - Tekstslide
Welke spier: M. buccinator
Origo: -
Insertie: -
Functie: belangrijk bij kauwproces en spraak
Slide 10 - Tekstslide
Probeer logisch na te denken: waar trekt de spier het 'losse deel' (=insertie) naar toe (=origo)?
Welke spiergroep?
Origo?
Insertie?
Functie?
Slide 11 - Tekstslide
Welke spiergroep: hals- en nekspieren
Origo: n.v.t.
Insertie: n.v.t.
Functie: bewegen hoofd, hoofd draaien en houding handhaven
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Welke stelling is juist?
A
De musculus temporalis loopt vanaf de jukboog aan de buitenzijde van de mandibula naar de kaakhoek
B
De musculus temporalis is een waaiervormige spier en loopt achter de jukboog langs naar de onderkaak
C
De musculus temporalis loopt van het os sphenoidale naar de processus condylaris en het kaakgewricht
D
De musculus temporalis loopt van de maxilla naar de binnenzijde van de onderkaak
Slide 14 - Quizvraag
Waar zorgt de musculus masseter voor?
A
sluiten van de mond en de kauwdruk bepalen
B
sluiten van de mond en de onderkaak naar voren bewegen
C
onderkaak naar voren bewegen
D
sluiten van de mond en de onderkaak naar achteren bewegen
Slide 15 - Quizvraag
Waar bevinden zich de suprahyoïdale spieren?
A
in de bovenkaak
B
in het kaakgewricht
C
boven het tongbeen
D
onder het tongbeen
Slide 16 - Quizvraag
Welke spieren bepalen de vorm van de tong tijdens het kauwproces en het spreken?
A
suprahyoïdale spieren
B
extrinsieke tongspieren
C
intrinsieke tongspieren
D
infrahyoïdale spieren
Slide 17 - Quizvraag
Welke spier span je aan als je een kus geeft?
A
musculus buccinator
B
musculus masseter
C
musculus digastrictus
D
musculus orbicularis oris
Slide 18 - Quizvraag
De intrinsieke tongspieren hebben de origo en insertie buiten de tong liggen
A
Juist, ze lopen van buitenaf de tong binnen
B
Onjuist, deze tongspieren hebben geen origo en insertie
C
Onjuist, de origo en insertie ligt binnenin de tong
Slide 19 - Quizvraag
Hoeveel paar hersenzenuwen heeft de mens?
A
8
B
10
C
12
D
14
Slide 20 - Quizvraag
Welke zenuw stuurt de mimische spieren aan?
A
nervus facialis
B
nervus maxillaris
C
nervus mandibularis
D
nervus mentalis
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer kan lachgas-sedatie niet worden toegepast bij een patiënt?
A
Wanneer de patiënt gespannen is
B
Wanneer de patiënt niet door de neus kan ademen
C
Wanneer de deuren in de praktijk open staan
D
Wanneer de patiënt bij bewustzijn is
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een nadeel van een vasoconstrictor?
A
diepe werking
B
lange werking
C
weinig vloeistof nodig
D
stijging van de bloeddruk
Slide 23 - Quizvraag
Een patiënt komt voor het vullen van de 11 buccaal, welke verdoving wordt er gegeven?
A
infiltratieanesthesie
B
geleidingsanesthesie
C
oppervlakteanesthesie
D
intraligamentaire anesthesie
Slide 24 - Quizvraag
Welke zenuw wordt er verdoofd bij een mandibulair blok?
A
n. alveolaris inferior
B
n. alveolaris supperior
C
n. maxillaris
D
n. mentalis
Slide 25 - Quizvraag
Welk materiaal zet de odontoblasten aan tot het vormen van tertiair dentine?
A
glasionomeer
B
calciumhydroxide
C
composiet
D
compomeer
Slide 26 - Quizvraag
Hoeveel wortels en kanalen heeft de 16?
A
2 wortels en 2 kanalen
B
2 wortels en 3 kanalen
C
3 wortels en 3 kanalen
D
3 wortels en 4 kanalen
Slide 27 - Quizvraag
Een patiënt klaagt over pijn bij warm en koud maar vooral koud is pijnlijk, op de röntgenfoto zijn geen afwijkingen zichtbaar. Waar heeft deze patiënt last van?
A
vitale pulpa
B
necrotische pulpa
C
reversibele pulpitis
D
irreversibele pulpitis
Slide 28 - Quizvraag
Welk instrument zie je bij de letter d?
A
extirpatienaald
B
lentulonaald
C
ruimer
D
hedström vijl
Slide 29 - Quizvraag
Het wortelvlies vangt krachten op als een schokbreker, dit noemen we ook wel de............. van het wortelvlies
A
fysische functie
B
sensorische functie
C
voedende functie
D
vormende functie
Slide 30 - Quizvraag
Met welke benaming kun je de complexiteit van een wortelkanaalbehandeling aangeven?
A
apa score
B
endo score
C
DETI-score
D
NAW score
Slide 31 - Quizvraag
Waarmee wordt een kanaal soms tijdelijk afgesloten?
A
Hypochloriet
B
Calciumhydroxide
C
Cavit
D
Natriumperboraat
Slide 32 - Quizvraag
Waarmee wordt een kanaal een aantal keren gespoeld om te desinfecteren?
A
Hypochloriet
B
Calciumhydroxide
C
Natriumperboraat
D
Calciumperboraat
Slide 33 - Quizvraag
Wat adviseer je als bij een patient de noodvulling van de wortelkanaalbehandeling er uit is?
A
Het is niet erg, de patiënt kan gewoon de volgende afspraak aanhouden
B
Je plant bij de volgende afspraak extra tijd om het kanaal extra te spoelen
C
Je vraagt of de patient pijn heeft en maakt alleen dan een eerdere afspraak
D
Je maakt meteen een afspraak om het element af te sluiten
Slide 34 - Quizvraag
Wat vertel je de patient nadat de wortelkanaalbehandeling is afgemaakt?
A
Pijn is niet te verwachten omdat de zenuw er uit is. Je voelt wel de druk
B
Soms is er een zeurende pijn. Kan 10 dagen duren, geen pijnstiller nodig
C
Napijn is normaal en meestal 2 tot 3 dagen, u kunt paracetamol gebruiken
D
Bij napijn de praktijk bellen. We controleren dan of de ontsteking weg is.
Slide 35 - Quizvraag
Na een wortelkanaalbehandeling verkleurt het element
A
Ja verkleuring treedt helaas altijd op na een wortelkanaalbehandeling
B
Verkleuring kan optreden, het element kan evt. gebleekt worden
C
Verkleuring kan optreden, daar is helaas niets aan te doen
D
Verkleuring kan vooraf optreden maar niet meer na een de behandeling
Slide 36 - Quizvraag
Met welk instrument kun je vitale zenuw verwijderen?
A
Met een lentulonaald
B
Met een vijl
C
Met een extirpatienaald
D
Met een gates glidden drill
Slide 37 - Quizvraag
Moet je een wortelkanaalbehandeling altijd verdoven?
A
Ja natuurlijk anders is het erg pijnlijk
B
Het ligt aan de vitaliteit van de pulpa. Als de zenuw vitaal is, moet het wel.
C
Nee hoor, de zenuw is al afgestorven dus nooit nodig
Slide 38 - Quizvraag
Wat is de functie van een gates glidden drill?
A
De kanaalingangen breder maken
B
De kanalen openen
C
De kanalen zoeken
D
De kanalen dieper ruimen
Slide 39 - Quizvraag
Hoeveel gaatjes knip je in de cofferdam bij een wortelkanaalbehandeling
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 40 - Quizvraag
Wat wordt er gedaan bij een apexresectie?
A
Een kanaalbehandeling vanuit de wortelpunt
B
Een endo die start met dikke korte naaldjes en dan steeds langer en dunner
C
Een endo die start met dunne naaldjes die steeds dikker en korter worden
D
Verwijderen en opvullen van een stukje wortelpunt via een mucoperiostale opklap
Slide 41 - Quizvraag
Door welke kenmerken weet je dat een wortelkanaalbehandeling waarschijnlijk nodig is?
A
Een patient heeft pijn met koud water spoelen en het eten van ijsjes
B
Een patient geeft aan steeds een vieze smaak in zijn mond te hebben
C
Op de foto zie je een zwart bolletje aan de onderkant van de wortelpunt
Slide 42 - Quizvraag
Benoem de nummers bij het plaatje
1.
2.
3.
4.
5.
pulpahoorn
pulpakamer
wortelkanaal
apex
foramen apicale
Slide 43 - Sleepvraag
Met welk middel wordt er NOOIT gespoeld tijdens een endo?
A
EDTA
B
NaOCL 6%
C
chloorhexedine
D
waterstofperoxide
Slide 44 - Quizvraag
Bij laterale condensatie wordt het kanaal
A
gevuld met een GP dezelfde dikte als de hoofdvijl
B
gevuld met een GP 1 mm dunner dan de hoofdvijl
C
gevuld met een GP 1 mm dikker dan de hoofdvijl
D
tijdelijk gevuld met een paperpoint
Slide 45 - Quizvraag
Hoeveel wortels heeft een cuspidaat?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 46 - Quizvraag
Hoeveel wortels heeft de 14?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 47 - Quizvraag
Hoeveel wortels en kanalen heeft de 25?
A
1 wortel, 2 kanalen
B
2 wortels, 2 kanalen
C
2 wortels, 3 kanalen
D
1 wortel, 1 kanaal
Slide 48 - Quizvraag
Hoeveel wortels en kanalen heeft de 16?
A
2 wortels, 2 kanalen
B
2 wortels, 3 kanalen
C
3 wortels, 3 kanalen
D
3 wortels, 4 kanalen
Slide 49 - Quizvraag
Waar bevinden zich deze wortels en kanalen (16)?
A
2 buccaal, 2 palatinaal
B
1 mesiobuccaal (met twee kanalen) en 2 palatinaal
C
2 buccaal (mesiobuccale wortel heeft 2 kanalen), 1 palatinaal
D
1 bucaal, 2 palatinaal (mesiopalatinale wortel heeft 2 kanalen)
Slide 50 - Quizvraag
Hoeveel wortels en kanalen heeft de 27?
A
2 wortels, 2 kanalen
B
2 wortels, 3 kanalen
C
3 wortels, 3 kanalen
D
3 wortels, 4 kanalen
Slide 51 - Quizvraag
Waar bevinden zich deze wortels en kanalen (27)?
A
2 buccaal, 1 palatinaal met elk één kanaal
B
1 mesiobuccaal en 2 palatinaal
C
1 buccaal, 2 palatinaal
D
1 bucaal, 2 palatinaal (mesiopalatinale wortel heeft 2 kanalen)
Slide 52 - Quizvraag
Hoeveel wortels en kanalen hebben de ondermolaren
A
2 wortels, 2 kanalen
B
2 wortels, 3 kanalen
C
3 wortels, 3 kanalen
D
3 wortels, 4 kanalen
Slide 53 - Quizvraag
Waar bevinden zich deze wortels en kanalen?
A
1 distale wortel met 2 kanalen, 1 mesiale wortel
B
1 mesiale wortel met 2 kanalen en 1 distale wortel met 1 kanaal
C
1 buccaal en 1 linguaal
D
1 bucaal, 1 palatinaal (mesiopalatinale wortel heeft 2 kanalen)