In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
oefenen voor de Wo-GR-SP toets 2.5-2.7-2.8
blz. 121 woorden/ leenwoorden
blz. 142 samengestelde zin en voegwoorden
blz. 145 leestekens en hoofdletters
blz. 186 werkwoorden tt-vt-vd
Slide 1 - Tekstslide
In de volgende zin is steeds een woord: benadrukken. Wat betekent dit woord?
Zorg ervoor dat jullie de nadelen niet benadrukken.
A
stevig drukken
B
de nadruk leggen op iets, beklemtonen
C
niet opnoemen
D
zachtjes drukken
Slide 2 - Quizvraag
Maak een goede zin met de uitdrukking ‘het naadje van de kous willen weten’. Let op: uit de zin moet duidelijk blijken dat je weet wat deze uitdrukking betekent. Je mag niet alleen de betekenis opschrijven.
A
Je mond houden en niets zeggen.
B
Verbinding tussen twee stukken stof.
C
Elk detail willen kennen.
D
Hij blijf vragen stellen, want hij wil het naadje van de kous weten.
Slide 3 - Quizvraag
Uit welke taal komt dit woord? bureau
A
Frans
B
Duits
C
Grieks
D
Het is een Nederlands woord.
Slide 4 - Quizvraag
Uit welke taal komt het woord? professor
A
Frans
B
Duits
C
Engels
D
Latijn
Slide 5 - Quizvraag
Lees de woordparen. Schrijf van elk paar het leenwoord op 1. bodyguard – beveiliger 2. stoep – trottoir 3. bibliotheek- boekerij
A
1. beveiliger
2. trottoir
3.bibliotheek
B
1. bodyguard
2. trottoir
3. bibliotheek
C
1, beveiliger
2. stoep
3. boekerij
D
1.bodyguard
2. trottoir
3. boekerij
Slide 6 - Quizvraag
Lees de samengestelde zin hieronder. Schrijf de persoonsvormen en het voegwoord op.
Ik wil graag een nieuwe telefoon kopen, want mijn beeldscherm is kapot
A
pv= wil
vw= want
B
pv= kopen
vw= is
C
pv= is
vw=want
D
pv= wil, is
vw= want
Slide 7 - Quizvraag
Maak van de twee zinnen een samengestelde zin met behulp van een voegwoord.
Ik ga met de bus. Het regent.
A
Ik ga met de bus , toen het regent.
B
Ik ga met de bus, omdat het regent.
C
Ik ga met de bus of het regent.
D
Ik ga met de bus, maar het regent.
Slide 8 - Quizvraag
Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes. Iedereen weet wel dat een kameleon soms van kleur (veranderen tt) ___.
A
veranderd
B
veranderden
C
veranderdde
D
verandert
Slide 9 - Quizvraag
Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes.
Een onderzoeker heeft ditzelfde (herkennen) ___ bij mensen.
A
herkent
B
herkend
C
herkende
D
herkenden
Slide 10 - Quizvraag
Schrijf de juiste vorm op van het werkwoord tussen haakjes. Vorig jaar (testen) ___ ze bij die al die mensen het gehoor.