- Bij een opsomming (ik hou van tennis, voetbal, korfbal en zwemmen)
- Tussen 2 bijvoeglijke naamwoorden (je hebt een mooi, groot huis)
- Voor woorden als toch, oké, hoor, maar
- Voor een voegwoord, als dat midden in de zin staat (Hij gaat vroeg weg, zodat hij op tijd is)
Ezelsbruggetje: de komma komt op de plek waar je een pauze hoort, als je de zin hardop voorleest