Gram woordsoorten pers vnw en bezit vnw

Grammatica
timer
10:00
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Herhaling lesdoel (vorige les)
2. Huiswerk bespreken (blz. 219)
3.  


5. Aan de slag
6. Controle lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les
Check theorie
Huiswerk bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les
- kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Welke fouten zie je in deze zinnen?

1. Heb je me nieuwe fiets al gezien?
2. Hun komen altijd te laat.

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
Persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan: ik, ze, jij , jou, hij, zij, het enz.

Bezittelijke voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 
Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: mijn, uw, jouw, zijn, haar enz.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Probleemgevallen
je, haar, ons, jullie en hun
WANT
ze kunnen zowel pers vnw en bezit vnw zijn

Tip: vervang het woord door hij, hem of zijn om de woordsoort te bepalen

Slide 8 - Tekstslide

Check
Wat is het onderstreepte woord ook alweer?
Kies uit: persoonlijk voornaamwoord (staan) of bezittelijk voornaamwoord (zitten) 

  • Volgens mij wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje graag kopen. 





Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
- Maak opdracht 1 t/m 4 (blz. 219)

-Je werkt 15 min in stilte

Klaar?: ga dan verder lezen in je leesboek


timer
4:00

Slide 10 - Tekstslide

Afsluiting 
Zijn de lesdoelen bereikt?

Hoe ging het?



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link