mes cours=> A2pouvoir/ vouloir/au présent

Werkwoorden 
VOULOIR 
 POUVOIR
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden 
VOULOIR 
 POUVOIR

Slide 1 - Tekstslide

VOULOIR = WILLEN

POUVOIR = KUNNEN/MOGEN



Je ziet deze werkwoorden vaak in combinatie met een heel werkwoord.
Voorbeeld:            Je veux acheter un jean.
                                   Elles peuvent donner le cadeau

Slide 2 - Tekstslide

Welke vorm hoort bij welke persoon?
je
tu
il
nous
vous
elles
voulons
veulent
veux
veux
veut
voulez

Slide 3 - Sleepvraag

Welke vorm hoort bij welke persoon?
je
tu
il
nous
vous
elles
pouvez
peux
peut
peuvent
peux
pouvons

Slide 4 - Sleepvraag

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 5 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 6 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 7 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij kunnen = Nous (pouvoir)

Slide 8 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 9 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij willen = Nous (vouloir)

Slide 10 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jij wilt = Tu (vouloir)

Slide 11 - Open vraag

On continue ! 

Slide 12 - Tekstslide

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
De leraar kan = le prof (pouvoir)

Slide 13 - Open vraag

Zet het werkwoord in de présent.
Elle (vouloir)
A
voulons
B
veux
C
voulu
D
veut

Slide 14 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de présent.
Vous (vouloir)
A
veut
B
veulent
C
voulons
D
voulez

Slide 15 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de présent.
Ils (vouloir)
A
veulent
B
voulu
C
veut
D
voulons

Slide 16 - Quizvraag

je (pouvoir)
A
peut
B
peux
C
peuvent
D
pouvez

Slide 17 - Quizvraag

elles ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 18 - Quizvraag

nous ___ (pouvoir)
A
voulons
B
voulez
C
pouvons
D
pouvez

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoorden
vouloir/pouvoir: invullen

Slide 20 - Tekstslide

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Ta copine ______________ (présent)

Slide 21 - Open vraag

Voer de juiste vorm van vouloir in:
nous ______________ (présent)

Slide 22 - Open vraag

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
je ______________ (présent)

Slide 23 - Open vraag

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
les garçons ______________ (présent)

Slide 24 - Open vraag

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Alexandre __________

Slide 25 - Open vraag

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Mes frères __________

Slide 26 - Open vraag

Voer de juiste vorm van pouvoir in:
Vous __________

Slide 27 - Open vraag

Ik wil een cadeau kopen.
A
Je veux un cadeau acheter.
B
Je veux acheter un cadeau.
C
Je veux achete un cadeau.
D
Je veux un cadeau achete.

Slide 28 - Quizvraag

Vertaal: Hij wil een cadeau kopen.
A
Il veut un cadeau acheter.
B
Il veut acheter un cadeau.
C
Il veux un cadeau trouver.
D
Il veut donner un cadeau.

Slide 29 - Quizvraag

au revoir !

Slide 30 - Tekstslide