2 paar schoenen.
De schoenen kosten
€ 26,- per paar.
B
Twee truien
De truien kosten €27,50 per stuk
C
Een broek van 45,- en een paar sokken van €7,50
D
Een trui van €27,50 en een broek van €20,-
Slide 18 - Quizvraag
Je moet € 4,10 betalen. Je geeft de kassamedewerker € 5,-. De kassamedewerker vraagt er € 0,10 bij. Wat is het wisselgeld dat je terugkrijgt?
A
€1,10
B
€0,90
C
€0,10
D
€1,00
Slide 19 - Quizvraag
Je moet € 5,20 betalen. Je geeft de kassamedewerker € 10,-. De kassamedewerker vraagt er € 0,20 bij. Hoeveel geld krijg je terug? Denk aan de komma's en het Euroteken!