Ep 1- Schrijven 17 maart -

Nederlands
Ep 1 - 17 maart 2021

Verwijswoorden & actieve en passieve zinnen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Ep 1 - 17 maart 2021

Verwijswoorden & actieve en passieve zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Uitleg verwijswoorden
- Uitleg passieve/actieve zinnen
- Tijd om aan huiswerkopdrachten te werken

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een standpunt?
A
Een mening van iemand over een onderwerp
B
Een onderwerp
C
Een onderbouwing van een mening
D
Een punt waar je op moet staan

Slide 3 - Quizvraag

Standpunt
Een standpunt is jouw mening over een bepaald onderwerp (stelling). Je bent ergens voor of tegen.

vb: Stelling - Kinderen moeten insecten leren eten op de basisschool
Standpunt - (voor of tegen)

Slide 4 - Tekstslide

Argumenten
Je gebruikt argumenten om jouw standpunt (=mening) te onderbouwen. 
Vb: Stelling: 'Van de zomer moeten er weer festivals plaatsvinden.' - Standpunt: Voor 
arg. 1 - Festivals zijn goed voor de mentale gezondheid van festivalsgangers
arg. 2 - Festivals beweeg je veel, dus je valt af. 

Slide 5 - Tekstslide

Welke verwijswoorden ken je?

Slide 6 - Woordweb

Wat zijn verwijswoorden?
(in je eigen woorden)

Slide 7 - Open vraag

Verwijswoorden..
 .. Gebruik je om te verwijzen naar een persoon, zaak of gebeurtenis die je eerder hebt beschreven.

Voorbeelden van verwijswoorden zijn: hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, ervan, erop, daarin etc.
Een tekst met verwijswoorden leest prettiger.
Voorbeeld: 'Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.' --> Haar verwijst naar die generatie

Slide 8 - Tekstslide

Actieve/passieve zinnen
In de volgende slide gaan we kijken naar een filmpje over actieve en passieve zinnen. Kijk goed en maak eventueel aantekeningen. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

In een passieve zin komt een vorm van het werkwoord WORDEN en/of ZIJN voor (Let op! Omgekeerd hoeft dit niet zo te zijn: dus niet elke zin met een vorm van het werkwoord worden of zijn is een passieve zin.) Je maakt een zin actief door van de door-bepaling in de passieve zin het onderwerp te maken. In de actieve zin komen dan een onderwerp en het lijdend voorwerp te staan en komt er geen vorm van worden of zijn meer voor.

Slide 11 - Tekstslide

In een actieve zin is het duidelijk wie (onderwerp) iets (handeling) doet
Waar
Niet waar

Slide 12 - Poll

Uw pakket wordt morgen bezorgd
Passief of actief?

- Is het duidelijk wie het pakketje bezorgd?

Slide 13 - Tekstslide

Mijn nagels worden gelakt door de nagelstyliste
A
Passief
B
actief

Slide 14 - Quizvraag

De nagelstyliste lakt mijn nagels
A
Passief
B
actief

Slide 15 - Quizvraag

Welk verschil merk je tussen deze zinnen?
- Mijn nagels worden gelakt door de nagelstyliste
- De nagelstyliste lakt mijn nagels

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag = Huiswerk volgende week
Door methode online - Beroepspraktijkvorming - Taak 8, 3F - Een stageverslag schrijven - In het dagelijks leven
(opdr. 5.1/5.2/ 6/7/9/10/ 11)


Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 18 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 19 - Open vraag