1. Samenstellingen van twee of meer woorden: basisschool, deurkruk, rodekoolsalade.
2. Woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel: daarvoor, erover, ertussendoor, hieronder.
3. Getallen met honderd en duizend: negenhonderd, zestienduizend;
4. Veel samengestelde werkwoorden: meenemen, kapotgaan, koffiedrinken, overwerken, vioolspelen;
5. Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een (onvoltooid) deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hoogoplopend, snelstromend.