WW spelling - verleden tijd

spelling v.t. - verwijswoorden - leestekens
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

spelling v.t. - verwijswoorden - leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm in de v.t.
Sterke en zwakke werkwoorden

Wat is het verschil?

Slide 2 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Hebben de kracht om te veranderen

kopen 
ik koop - ik kocht - ik heb gekocht


Slide 3 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
De klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

rennen 
ik ren - ik rende - ik heb gerend


Slide 4 - Tekstslide

Regels zwakke werkwoorden
Enkelvoud: stam + te / stam + de

Meervoud: stam + ten / stam + den

Hij rende weg / zij renden weg


Twijfel je of een woord te of de is? Gebruik het 't xtc koffieshopje! 


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Steffen ..... (bieden) haar geen kans
A
biedde
B
bood

Slide 8 - Quizvraag

Het lijkt Sven leuk om ...
de wereld rond te gaan.
A
liftend
B
gelift
C
gelifd

Slide 9 - Quizvraag

Het huis ..... (grenzen) aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 10 - Quizvraag

Herman en zijn vriendin ...(reizen) vorig jaar naar Indonesië.
A
reisden
B
reisde
C
reisten
D
reiste

Slide 11 - Quizvraag

Verwijswoorden
In plaats van een woord veel te herhalen, gebruik je verwijswoorden.

Het-woorden --> dat, dit, het zijn
De-woorden --> die, deze, hij, zij, zijn, hem, haar
Personen --> hij, zij, zijn, hem, haar
Meervoud --> ze, die, hun

Ook: daarmee...

Slide 12 - Tekstslide

Waarom zijn verwijswoorden belangrijk?
¨Een kind is op de achterbank van de auto een boek aan het lezen. Het vraagt aan zijn moeder wat in het boek staat dat op haar schoot ligt.¨
*Wat is er mis met deze zin? Op wiens schoot ligt dat boek?
*Examen schrijven, spreken en gesprekken -> Moeilijke verwijswoorden gebruiken en niet te veel fouten maken.
*Examen lezen en luisteren -> Moeilijke verwijswoorden begrijpen.

Slide 13 - Tekstslide

1d) Kies het juiste verwijswoord.
A
Een rooster OP WIE je de werktijden kunt zien.
B
Een rooster WAAROP je de werktijden kunt zien.

Slide 14 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat

Slide 15 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Sleepvraag

Spellingregels: tekens bij woorden

Slide 17 - Tekstslide

3.2 Tekens bij woorden

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Tekens bij woorden.
Welke is fout gespeld?
A
geïnteresseerd
B
café
C
carrière
D
museüm

Slide 20 - Quizvraag

Tekens bij woorden.
Welk woord is fout gespeld?
A
saté
B
blèren
C
fantasie
D
hygiene

Slide 21 - Quizvraag