Kap 1 und 2 Quiz ww

Wat is de juiste vorm van het voltooid deelwoord?
machen
A
gemacht
B
macht
C
gemachd
D
gemachtt
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is de juiste vorm van het voltooid deelwoord?
machen
A
gemacht
B
macht
C
gemachd
D
gemachtt

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ nicht rauchen
(dürfen = mogen).
A
dürst
B
darf
C
dürfen
D
darfst

Slide 2 - Quizvraag

Probeer ze allemaal:
Vertaal: wij moeten (müssen)
A
wir mussen
B
wir müsst
C
wir muss
D
wir müssen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Die Lehrer ______ schon rauchen. (dürfen = mogen)
A
darfen
B
darft
C
dürfen
D
darf

Slide 4 - Quizvraag

Dus, wat hoort bij 'jij moet':
Du ____ (moeten)
werkwoord: müssen
A
muss
B
musst
C
müsst
D
müssest

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: jij kan (können)
A
du kannst
B
du können
C
du kann
D
du könnst

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vertaling:
Mag zij trouwen?
A
Mag sie heiraten?
B
Darf sie heiraten?
C
Mögen sie heiraten?
D
Dürfen sie heiraten?

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling:
Ich ____ es nicht. (wissen)
A
wiss
B
weiß
C
wisst
D
weißen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
______ du es? (wissen)
A
Wisst
B
Weißt
C
Wissen
D
Weißen

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: jullie zullen (sollen)
A
wir sollen
B
ihr sollen
C
ihr soll
D
ihr sollt

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ Pizza. (mögen = lekker vinden)
A
mag
B
magst
C
mögt
D
magen

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
wir _____ (moeten)
A
mussen
B
müssen
C
müsstet
D
musst

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Du ______ das schon! (können)
A
kann
B
könnt
C
künnst
D
kannst

Slide 13 - Quizvraag

Wat klopt?
Ik mag ...
A
Ich mag ...
B
Ich darf ...
C
Ich mögen ...
D
Ich magst

Slide 14 - Quizvraag

Probeer ze allemaal:
Vertaal: wij moeten (müssen)
A
wir mussen
B
wir müsst
C
wir muss
D
wir müssen

Slide 15 - Quizvraag

Welche Marken sind Deutsch?

A
Adidas
B
Hugo Boss
C
Puma
D
Nike

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Alle ______ Pizza! (mögen = lekker vinden)
A
mag
B
mögen
C
magst
D
mögt

Slide 17 - Quizvraag

Wer ist kein Einwohner von Deutschland?
A
Frankfurter
B
Berliner
C
Hamburger
D
Schnitzel

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het voltooid deelwoord?
hören
A
gehöret
B
gehort
C
gehört
D
gehörte

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal: jij kan (können)
A
du kannst
B
du können
C
du kann
D
du könnst

Slide 20 - Quizvraag

Was ist die richtige (juiste) Antwort?
Was trinkst du?
A
Ich will Nudeln.
B
Ich möchte meine Suppe warm essen.
C
Ich möchte eine Fanta, bitte.
D
Ich will eine Suppe machen.

Slide 21 - Quizvraag

Een leerling noemde "Physik" zijn lievelingsvak.
Welk vak is dit?
A
Biologie
B
Natuurkunde
C
Wiskunde
D
Gym

Slide 22 - Quizvraag

Was ist die richtige (juiste) Antwort?
Und was willst du essen?
A
Ich möchte eine Suppe.
B
Ich will essen.
C
Ich möchte Pfeffer.
D
Ich will eine Suppe machen.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ nicht rauchen
(dürfen = mogen).
A
dürst
B
darf
C
dürfen
D
darfst

Slide 24 - Quizvraag

Wie heißt dieses Gebäude und wo steht es?
A
der Bundestag in Berlin
B
der Reichstag in Berlin
C
der Reichstag in Köln
D
der Bundestag in Frankfurt

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ Pizza. (mögen = lekker vinden)
A
mag
B
magst
C
mögt
D
magen

Slide 26 - Quizvraag

Welche Automarke kommt NICHT aus Deutschland?
A
BMW
B
Audi
C
Porsche
D
Ferrari

Slide 27 - Quizvraag

Übersetze (vertaal):
een cola
A
ein Cola
B
eine Cola

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het lidwoord van '...
Fleisch'?
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

In welcher Stadt steht dieser Turm?
A
Berlin
B
Frankfurt
C
Oberhausen
D
München

Slide 30 - Quizvraag