2T Kapitel 8

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2,3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

SO opgeven, woorden met slimstampen erbij. Alle slim stampen doen of alleen B en dan die andere wel testen en kijken hoe goed die dan gaan.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Dus, wat hoort bij 'jij moet':
Du ____ (moeten)
A
muss
B
musst
C
müsst
D
müssest

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
wir _____ (moeten)
A
mussen
B
müssen
C
müsstet
D
musst

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ nicht rauchen (dürfen).
A
dürst
B
darf
C
dürfen
D
darfst

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Die Lehrer ______ schon rauchen. (dürfen)
A
darfen
B
darft
C
dürfen
D
darf

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling:
Ich ____ es nicht. (weten)
A
wiss
B
weiß
C
wisst
D
weißen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
______ du es? (weten)
A
Wisst
B
Weißt
C
Wissen
D
Weißen

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling?
Du ______ das schon! (kunnen)
A
kann
B
könnt
C
künnst
D
kannst

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Ihr ______ das schon! (kunnen)
A
kannen
B
kannst
C
könnt
D
können

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ nicht mehr. (willen)
A
wollen
B
willst
C
wollst
D
will

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ Pizza. (mögen)
A
mag
B
magst
C
mögt
D
magen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling?
Alle ______ Pizza! (mögen)
A
mag
B
mögen
C
magst
D
mögt

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Probeer ze allemaal:
Vertaal: wij moeten (müssen)
A
wir mussen
B
wir müsst
C
wir muss
D
wir müssen

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: ik mag (dürfen)
A
ich mag
B
ich darf
C
ich magst
D
ich dürfen

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: jullie zullen (sollen)
A
wir sollen
B
ihr sollen
C
ihr soll
D
ihr sollt

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal: jij mag (dürfen)
A
du mag
B
du darfst
C
du mögen
D
du darfen

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal: jij kan (können)
A
du kannst
B
du können
C
du kann
D
du könnst

Slide 26 - Quizvraag

Schrijf zelf de vertaling:
Ik wil (wollen)

Slide 27 - Open vraag

Schrijf zelf het antwoord:
vertaal: ik kan (können)

Slide 28 - Open vraag

Schrijf zelf het antwoord:
Vertaal: jij moet (müssen)

Slide 29 - Open vraag

Schrijf zelf het antwoord:
Vertaal: wij weten (wissen)

Slide 30 - Open vraag

schrijf zelf het antwoord:
vertaal: jullie zullen

Slide 31 - Open vraag

schrijf zelf het antwoord:
vertaal: ik vind pizza lekker (mögen)

Slide 32 - Open vraag


vetaal: jij vindt leuk (mögen)
A
du magen
B
du magst
C
du mag
D
du mögen

Slide 33 - Quizvraag

Ik snap de modale werkwoorden:
A
Helemaal! (Total!)
B
Helemaal niet! (Total nicht!)
C
Bijna - nog even oefenen (Fast - noch üben)
D
Een beetje (Ein bisschen)

Slide 34 - Quizvraag