EO Kader 17-11

Vandaag
  • Herhaling inflatie en koopkracht
  • Bespreken AmeRijck Commercieel opdracht 5.1
  • Herhaling consumentenprijs
  • Bespreken AmeRijck Commercieel opdracht 5.2
  • Maken opdracht 5.3
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Herhaling inflatie en koopkracht
  • Bespreken AmeRijck Commercieel opdracht 5.1
  • Herhaling consumentenprijs
  • Bespreken AmeRijck Commercieel opdracht 5.2
  • Maken opdracht 5.3

Slide 1 - Tekstslide

Welke twee omschrijvingen van het begrip inflatie zijn juist?
Taalsteun
Spreekwoord:
in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
A
Een gemiddelde prijsstijging
B
Een gemiddelde prijsdaling
C
Het geld wordt meer waard
D
Het geld wordt minder waard

Slide 2 - Quizvraag

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 3 - Tekstslide

Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging
  • Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
  • Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid

Slide 4 - Tekstslide

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 5 - Quizvraag

Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen met je geld.

Je koopkracht hangt af van:
  • je inkomsten;
  • de prijzen.

Slide 6 - Tekstslide

  • Lonen (nominaal inkomen)
  • Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
  • Koopkracht (reële inkomen)

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%

Slide 7 - Tekstslide

inkomensstijging > prijsstijging
koopkracht neemt toe
inkomensstijging < prijsstijging
koopkracht neemt af

Slide 8 - Tekstslide

Job zijn inkomen blijft gelijk, maar de prijzen stijgen. Welk antwoord is juist?
A
Hij heeft meer koopkracht.
B
Hij heeft minder koopkracht.

Slide 9 - Quizvraag

Opdracht 1

De inflatie is 2,5%.
De lonen stijgen met 4%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
1,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
1,5% gedaald
D
6,5% gedaald

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de consumentenprijs?
A
verkoopprijs zonder btw
B
de btw
C
verkoopprijs met btw
D
inkoopprijs

Slide 12 - Quizvraag

Hoe bereken ik de verkoopprijs?
A
omzet + brutowinstmarge
B
verkoopprijs + brutowinstmarge
C
inkoopprijs + btw
D
inkoopprijs + brutowinstmarge

Slide 13 - Quizvraag

Inclusief en exclusief
Onthoud:

Verkoopprijs is exclusief (zonder) BTW 
100%
Consumentenprijs is wat jij betaald aan de kassa 
inclusief (met) BTW 
121% of 109%

Slide 14 - Tekstslide

Consumentenprijs berekenen
  • Inkoopprijs
  • brutowinstmarge
__________________ +
  • Verkoopprijs
  • btw
__________________ +
  • Consumentenprijs = prijs die wij in de winkel betalen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
  • Wat? Maak opdracht 5.3 AmeRijck Commercieel
  • Hoe? Mag in tweetallen, ieder één supermarkt > samen de prijzenlijst en vragen invullen
  • Vragen? Steek je hand op, overleg op fluistertoon
  • Tijd? 30 minuten
  • Doel? Samenwerken, nadenken over prijzen in de supermarkt
  • Klaar? Laat je prijzenlijst controleren > begin aan opdracht 5.4


Slide 17 - Tekstslide

Wat hebben jullie geleerd?

Slide 18 - Woordweb