In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase
Slide 1 - Quizvraag
Hiernaast staat een diagram dat de hoeveelheid DNA per cel aangeeft voor, tijdens en na delingen. Met nummers zijn verschillende tijdvakken aangegeven. In welk tijdvak of in welke tijdvakken vindt de replicatie plaats?
A
1 en 2
B
3 en 5
C
2
D
geen van de vakken
Slide 2 - Quizvraag
Transcriptie, is het proces waarbij informatie van DNA in mRNA wordt omgezet. Dit gebeurt allen bij DNA replicatie.
A
True
B
False
Slide 3 - Quizvraag
Wat ontstaat er bij transcriptie?
A
Eiwit
B
Aminozuur
C
DNA
D
mRNA
Slide 4 - Quizvraag
Met welk enzym begint transcriptie?
A
RNA polymerase
B
transcriptiefactoren
C
Spliceosomen
D
DNA polymerase
Slide 5 - Quizvraag
Herhaling
Replicatie= het maken van een kopie van het DNA, zodat na celdeling elke dochtercel evenveel én hetzelfde DNA heeft.
Transcriptie= het maken van een RNA-kopie van het DNA, zodat er eiwitten gemaakt kunnen worden.
Translatie= het maken van eiwitten a.d.h.v. mRNA
mRNA bestaat uit codons/ tripletten, deze coderen voor aminozuren
Betrokken bij eiwitsynthese zijn: mRNA en tRNA, ribosomen & aminozuren
Slide 6 - Tekstslide
Eiwitten
Worden gemaakt door ribosomen
Eiwit gemaakt aan losse ribosomen voor eiwitten in cytoplasma
Ribosomen vast aan ER: ruw ER, voor eiwitten die later actief moeten worden
Uiteindelijke vorm van eiwitten in Golgisysteem of buiten de cel
Slide 7 - Tekstslide
Primaire structuur
=
1
2
Slide 8 - Tekstslide
Secundaire structuur
Slide 9 - Tekstslide
Tertiaire structuur
Slide 10 - Tekstslide
Quaternaire structuur
Slide 11 - Tekstslide
Eiwitstructuur
Primaire structuur: volgorde aminozuren
Secundaire structuur: waterstofbruggen tussen NH en COOH groepen van verschillende aminozuren
Tertiaire structuur: door o.a. waterstofbruggen en covalente bindingen tussen restgroepen van verschillende aminozuren (bv. zwavelbruggen)
Quaternaire structuur: meerdere tertiaire structuren vormen samen een structuur (eventueel met mineralen).
Slide 12 - Tekstslide
Transport van eiwit
Van ER snoeren blaasjes af
Deze gaan naar het Golgi-systeem
Hier krijgen de eiwitten hun juiste vorm
Van hier af transport naar juiste plek
Slide 13 - Tekstslide
Hebben alle eiwitten een quarternaire structuur? Let je antwoord uit.
A
Nee, alleen sommige
B
Nee, alleen sommige eiwitten. Niet alle eiwitten bevatten polypeptideketens.
C
Nee, er zijn ook tertaire eiwitten
D
Nee, meerdere polypetide vormen samen een lange keten
Slide 14 - Quizvraag
De structuur van eiwitten
Bijvoorbeeld het vormen van zwavelbruggen tussen verschillende aminozuren
De aminozuurvolgorde
Verschillende polypeptideketens die een eiwit vormen
Door waterstofbruggen kun alphahelixen en bètaplaatsen ontstaan.
Primaire structuur
Secundaire structuur
Tertaire structuur
Quarternaire structuur
Slide 15 - Sleepvraag
Eiwit uit cel
Moet eiwit uit de cel, dan versmelt blaasje met celmembraan.