Een voorzetzel staat in zinsdelen en geeft een antwoord op vragen zoals: waarin, waaronder, waarmee, waardoor?
Het staat nooit los in een zin, maar maakt altijd onderdeel van een zinsdeel uit. Voorbeelden van voortzelsels zijn: onder, na, met, tegen, achter, in, naast, voor, langs.
Een truc: de meeste vz kun je vinden door bijvoorbeeld de woorden 'tafel' of 'kamer' in gedachten te nemen met puntjes daarvoor.
.... de tafel.... of de kamer...
Een vz kun je op deze puntjes invullen: op de tafel, onder de tafel, naast de tafel. Langs de kamer, achter de kamer.