3TL 6.2 les 2

6.2 Voedsel voor veel mensen
Hoofdstuk 6:
6.1 De aarde gebruiken
6.2 Voedsel voor veel mensen les 2
6.3 Afval
6.4 Duurzaam leven
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.2 Voedsel voor veel mensen
Hoofdstuk 6:
6.1 De aarde gebruiken
6.2 Voedsel voor veel mensen les 2
6.3 Afval
6.4 Duurzaam leven

Slide 1 - Tekstslide

Wat is monocultuur?
A
Het verbouwen van één gewas op een klein landbouwperceel
B
Het verbouwen van meerdere gewassen op een landbouwperceel
C
Het verbouwen van één gewas op een groot landbouwperceel
D
Het verbouwen van dieren op een landbouwperceel

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het voordeel van monocultuur?
A
Goedkope voedselproductie
B
Betere gewasbescherming
C
Meer opbrengst door kunstmest
D
Makkelijk zaaien en oogsten

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een nadeel van monocultuur?
A
Meer variatie in oogst
B
Meer vatbaar voor ziektes en plagen
C
Minder afhankelijk van het weer
D
Minder arbeidsintensief

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een manier om de opbrengst te verhogen?
A
Minder water geven
B
Natuurlijke mest gebruiken
C
Kunst(mest) toevoegen
D
Minder gewassen telen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het voordeel van kunstmest toevoegen aan gewassen?
A
Het verlaagt de opbrengst
B
Het zorgt voor een betere smaak
C
Het verhoogt de opbrengst
D
Het maakt de gewassen duurder

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe boeren veel voedsel kunnen produceren.
  • Je kunt uitleggen welke invloed bemesting op de omgeving heeft en hoe je dit tegen kunt gaan. 
  • Je kunt uitleggen welke invloed gewasbeschermingsmiddelen op de omgeving hebben en hoe je dit tegen kunt gaan. 

Slide 7 - Tekstslide

0

Slide 8 - Video

De invloed van mest op de omgeving
  • Mestoverschot --> als er veel meer mest wordt geproduceerd dan nodig is om akkers te bemesten
  • Overbemesting --> als een boer te veel mest over zijn akkers verspreid
  • Vermesting --> overtollige mineralen komen via het grondwater (water in de bodem) in natuurgebieden en oppervlaktewater terecht --> waterbloei.

Slide 9 - Tekstslide

1. toename algen en kroos
2. water troebel.  Licht wordt tegengehouden. Bodemplanten sterven 
3. roofvissen kunnen prooi niet meer zien en sterven
4.  afname watervlo, toename algen
 5. algen leven kort en sterven.  Veel reducenten. Weinig zuurstof, veel CO2. Geen leven mogelijk
waterbloei

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Verzuring
Gevolgen:
  • Wortelharen beschadigen
  • Kalktekort
  • Afname biodiversiteit:
  • Zeldzame soorten sterven uit

Slide 13 - Tekstslide

Verzuring van het milieu wordt vooral veroorzaakt door gassen zoals ammoniak, stikstofoxide en zwaveldioxide.
Welk van deze afvalgassen is voornamelijk afkomstig uit de veeteelt?
A
Ammoniak
B
Stikstofoxide
C
Zwaveldioxide
D
Waterstof

Slide 14 - Quizvraag

Regels voor boeren
Akkerbouw en veeteelt heeft gevolgen voor de omgeving.
Daarom moeten boeren aan veel regels voldoen.
Op de volgende slides meer over:
  1. Regels voor de mestproductie en bemesting
  2. Regels voor gewasbeschermingsmiddelen
  3. Regels voor het welzijn van dieren

Slide 15 - Tekstslide

1. Regels voor de mestproductie en bemesting
Regels:
  • Boeren mogen niet méér mineralen op het land brengen dan hun gewassen op kunnen nemen.
  • Boeren mogen de mest niet over het land verspreiden, maar moeten het met een machine in de grond spuiten = mestinjectie
Gevolgen overbemesting:
  • Meer mineralen in de grond dan planten en akkers nodig zijn = milieuproblemen
  • Mineralen zakken de bodem in en komen in het grondwater terecht = vermesting
    --> sommige planten soorten groeien te snel en overwoekeren andere soorten
    --> waterbloei (waterplantjes als alg en kroost groeien zeer snel)
  • Verzuring van de bodem door ammoniak in dierlijke mest

Slide 16 - Tekstslide

2. Regels voor gewasbeschermingsmiddelen
Regels:
  1. De middelen moeten selectief zijn: doden zoveel mogelijk alleen de plaagorganismen.
  2. De middelen moeten biologisch afbreekbaar zijn: bacteriën en schimmels kunnen het afbreken.
Gevolgen:
  1. Als het niet selectief is: andere organismen worden ook gedood.
  2. Als het niet biologisch afbreekbaar is: het gif blijft te lang in de bodem. Planten nemen het gif op. Dieren die de planten eten krijgen het gif ook binnen. De gifstoffen worden opgeslagen in het vetweefsel of de lever en zo wordt het gif steeds hogerop in de voedselketen doorgegeven. Bovenin de keten ontstaat dan gifophoping. De dieren die bovenaan in de keten staan, krijgen zoveel gif binnen, dat ze ook doodgaan.

Slide 17 - Tekstslide

3. Regels voor het welzijn van dieren
Regels:
  1. Dieren moeten een minimale ruimte hebben in de stallen.
  2. Dieren moeten zoveel mogelijk hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen.

Gevolgen:
Wanneer dieren te weinig ruimte hebben of hun natuurlijke gedrag niet kunnen vertonen, gaan ze zich abnormaal gedragen.
Voorbeelden:
- Kippen: pikken elkaar en zichzelf
- Varkens: bijten in de stalen hekken

Slide 18 - Tekstslide

In de afbeelding zie je een bestrijdingsmiddel. Dit bestrijdingsmiddel blijft heel lang in de bodem aanwezig.
Is dit middel selectief? En is dit middel biologisch afbreekbaar?
A
selectief: ja biologisch afbreekbaar: ja
B
selectief: ja biologisch afbreekbaar: nee
C
selectief: nee biologisch afbreekbaar: ja
D
selectief: nee biologisch afbreekbaar: nee

Slide 19 - Quizvraag


Lezen en maken

Maken opdracht 10 t/m 20
Lezen 6.3 blz. 181 t/m 186


Volgende les:

6.3 Afval


Slide 20 - Tekstslide