In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H2.3 "vermogen en energie"
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Huiswerk controle
Herhaling paragraaf 1 en 2
filmpje
Uitleg formule P = U x I
Opdracht samen
opdracht alleen
Uitleg formule E = P x t
opdracht samen
opdracht alleen
Slide 2 - Tekstslide
Waarom zijn alle apparaten in huis parallel aangesloten?
Slide 3 - Open vraag
Fasedraad
Nuldraad
Schakeldraad
Slide 4 - Sleepvraag
Leg uit hoe kortsluiting kan ontstaan
Slide 5 - Open vraag
Hoe kan overbelasting ontstaan?
Slide 6 - Open vraag
Waarom zijn er in huis meerdere groepen
Slide 7 - Open vraag
Leerdoelen
2.3.1 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat.
2.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen.
2.3.3 Je kunt uitleggen hoe het verbruik van elektrische energie in huis wordt gemeten.
2.3.4 Je kunt het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh.
2..3.5 Je kunt berekenen hoeveel je voor de verbruikte elektrische energie moet betalen.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Hoe groot is het vermogen van deze ledlamp?
Slide 10 - Tekstslide
Het vermogen van een apparaat
P = vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
Een maat voor de hoeveelheid elektrische energie die de stroom met zich mee draagt. De eenheid van spanning is volt (V)
P = U x I
Slide 11 - Tekstslide
P = U x I
P = vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
Op een lader van een telefoon
staat 5 V en 2 A. Hoe groot is
Het het vermogen van dit lampje?
De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
Een maat voor de hoeveelheid elektrische energie die de stroom met zich mee draagt. De eenheid van spanning is volt (V)
Slide 12 - Tekstslide
Samen de oplossing vinden
Gegeven
Gevraagd
Oplossing
Slide 13 - Tekstslide
antwoord
gegeven U = 6V
I = 2A
gevraagd wat is het vermogen in W?
oplossing P = U x I
P = 6 x 2
P = 12 W
Slide 14 - Tekstslide
Op een fietslampje staat 0,3 A en 15 V Bereken het vermogen van dat lampje.
Slide 15 - Open vraag
Het energieverbruik meten
Elektrische energie is niet gratis. Je moet ervoor betalen. Daarom is in elk huis een meter geplaatst (figuur 3)
Slide 16 - Tekstslide
E = P x t
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)
Slide 17 - Tekstslide
E = P x t
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)
Een lamp met een vermogen van 15W
brandt de hele avond (18:00 - 23:00)
Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.
Slide 18 - Tekstslide
Samen de oplossing vinden
Gegeven:
Gevraagd:
Formule:
Oplossing:
Slide 19 - Tekstslide
Een telefoon moet om op te laden 3 uur aan de lader. De lader heeft een vermogen van 10 W. Hoeveel energie gaat er in die tijd in de telefoon?
Slide 20 - Open vraag
Op een zaklamp staat: 50 V en 2 A. De zaklamp staat 10 uren aan. Bereken de energie die deze zaklamp verbruikt in die tijd.
Slide 21 - Open vraag
Zelfstandig werken
Wat: lees H2.3 op blz. 38 t/m 40 en maak opgaven 43 t/m 49 van H 2.3 op blz. 62 t/m 63.
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!
Hulp: docent
Tijd: ???? minuten lang
Huiswerk: opdrachten 43 t/m 55 van paragraaf H2.3 op blz. 62 t/m 67.
Klaar?: ga bezig met paragraaf H2.4.
timer
20:00
Slide 22 - Tekstslide
43 Vul in: Het vermogen van een elektrisch apparaat wordt bepaald door twee dingen: a de........... waarop het apparaat werkt; b de ............ die door het apparaat loopt.
Slide 23 - Open vraag
44 Een elektrisch apparaat heeft een bepaald vermogen. Hoe bereken je het vermogen?
A
door de energie en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
B
door de energie en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen
C
door de spanning en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
D
door de spanning en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen
Slide 24 - Quizvraag
45 Het energieverbruik kun je meten. In welke eenheid meet je het energieverbruik?
A
ampère (A)
B
kilowattuur (kWh)
C
volt (V)
D
watt (W)
Slide 25 - Quizvraag
46 Je kunt het energieverbruik ook berekenen. Hoe bereken je het energieverbruik?
A
door de spanning in volt te vermenigvuldigen met de tijd in uren
B
door de spanning in volt te vermenigvuldigen met de stroomsterkte in ampères
C
door het vermogen in kilowatt te vermenigvuldigen met de tijd in uren
D
door het vermogen in kilowatt te vermenigvuldigen met de stroomsterkte in ampères
Slide 26 - Quizvraag
47 Op een fietslampje staat 6 V en 0,05 A. Hoe groot is het vermogen van dit lampje als het op de juiste spanning wordt aangesloten?
A
0,12 W
B
0,3 W
C
C 120 W
D
D 300 W
Slide 27 - Quizvraag
48 In tabel 1 zie je een overzicht van alle grootheden en eenheden die in dit hoofdstuk worden gebruikt. Noteer de ontbrekende woorden en symbolen in de tabel.
Slide 28 - Open vraag
Slide 29 - Tekstslide
49 Bekijk de drie lampjes in figuur 15.
a Bereken het vermogen van elk lampje (als het op de juiste spanning brandt).
Slide 30 - Open vraag
b Welk lampje geeft het meeste licht (als het op de juiste spanning brandt)?
Slide 31 - Open vraag
50 Hakim doet een proef met een verwarmingselement. Dat is een stuk weerstandsdraad dat met plastic geïsoleerd is. Met zo’n element kun je het water in een bekerglas verwarmen.
In figuur 16 zie je Hakims proefopstelling. De spanningsmeter geeft 11,5 V aan, de stroommeter 1,9 A.
Bereken het vermogen van het verwarmingselement.
Slide 32 - Open vraag
51 Hakim doet dezelfde proef nog een keer, maar nu met een ander verwarmingselement. Hij regelt de spanning weer precies op 11,5 V. De stroommeter wijst nu 1,0 A aan. Bij welke proef: a wordt het grootste vermogen geleverd? b is de stroomsterkte het grootst? c duurt het verwarmen het langst?
Slide 33 - Open vraag
52 In het woonhuis van een gemiddeld gezin staan altijd wel elektrische apparaten aan. Het vermogen van al deze apparaten samen noem je het totale aangesloten vermogen. In de grafiek van figuur 17 zie je hoe dit vermogen in de loop van de dag verandert.
a Wanneer wordt in de winter het grootste vermogen afgenomen? Hoe groot is dat vermogen?
Slide 34 - Open vraag
52 In het woonhuis van een gemiddeld gezin staan altijd wel elektrische apparaten aan. Het vermogen van al deze apparaten samen noem je het totale aangesloten vermogen. In de grafiek van figuur 17 zie je hoe dit vermogen in de loop van de dag verandert.
b Wanneer wordt in de zomer het grootste vermogen afgenomen? Hoe groot is dat vermogen?
Slide 35 - Open vraag
52 In het woonhuis van een gemiddeld gezin staan altijd wel elektrische apparaten aan. Het vermogen van al deze apparaten samen noem je het totale aangesloten vermogen. In de grafiek van figuur 17 zie je hoe dit vermogen in de loop van de dag verandert. c In de zomer worden alle klokken een uur vooruit gezet. Daardoor lijkt het alsof het ’s avonds langer licht is. Dit wordt de zomertijd genoemd.
Door het invoeren van de zomertijd wordt er in Nederland minder elektrische energie verbruikt. Hoe komt dat?
Slide 36 - Open vraag
Gebruik bij opgave 53 tot en met 55 het gegeven: 1 kWh kost € 0,25.
Slide 37 - Tekstslide
53 Erik heeft een bijbaantje in een eethuis dat op maandag gesloten is. Als hij begint met werken, zet hij de vieze borden in de vaatwasser. De vaatwasser heeft een vermogen van 4,5 kW. Het wassen van de vieze borden duurt 30 minuten en dan gebruikt de vaatwasser 80% van dat vermogen. Het spoelen duurt 15 minuten en dan gebruikt de machine maar 20% van het vermogen. Voor het drogen wordt de vaatwasser erg heet en dan gebruikt hij het volle vermogen, gedurende 36 minuten. a Hoeveel energie verbruikt de vaatwasser voor het wassen?
Slide 38 - Open vraag
53 Erik heeft een bijbaantje in een eethuis dat op maandag gesloten is. Als hij begint met werken, zet hij de vieze borden in de vaatwasser. De vaatwasser heeft een vermogen van 4,5 kW. Het wassen van de vieze borden duurt 30 minuten en dan gebruikt de vaatwasser 80% van dat vermogen. Het spoelen duurt 15 minuten en dan gebruikt de machine maar 20% van het vermogen. Voor het drogen wordt de vaatwasser erg heet en dan gebruikt hij het volle vermogen, gedurende 36 minuten. b Hoeveel energie verbruikt de vaatwasser voor het spoelen?
Slide 39 - Open vraag
53 Erik heeft een bijbaantje in een eethuis dat op maandag gesloten is. Als hij begint met werken, zet hij de vieze borden in de vaatwasser. De vaatwasser heeft een vermogen van 4,5 kW. Het wassen van de vieze borden duurt 30 minuten en dan gebruikt de vaatwasser 80% van dat vermogen. Het spoelen duurt 15 minuten en dan gebruikt de machine maar 20% van het vermogen. Voor het drogen wordt de vaatwasser erg heet en dan gebruikt hij het volle vermogen, gedurende 36 minuten. c Hoeveel energie verbruikt de vaatwasser voor het drogen?
Slide 40 - Open vraag
53 Erik heeft een bijbaantje in een eethuis dat op maandag gesloten is. Als hij begint met werken, zet hij de vieze borden in de vaatwasser. De vaatwasser heeft een vermogen van 4,5 kW. Het wassen van de vieze borden duurt 30 minuten en dan gebruikt de vaatwasser 80% van dat vermogen. Het spoelen duurt 15 minuten en dan gebruikt de machine maar 20% van het vermogen. Voor het drogen wordt de vaatwasser erg heet en dan gebruikt hij het volle vermogen, gedurende 36 minuten. d Hoeveel energie gebruikt de vaatwasser per week?
Slide 41 - Open vraag
53 Erik heeft een bijbaantje in een eethuis dat op maandag gesloten is. Als hij begint met werken, zet hij de vieze borden in de vaatwasser. De vaatwasser heeft een vermogen van 4,5 kW. Het wassen van de vieze borden duurt 30 minuten en dan gebruikt de vaatwasser 80% van dat vermogen. Het spoelen duurt 15 minuten en dan gebruikt de machine maar 20% van het vermogen. Voor het drogen wordt de vaatwasser erg heet en dan gebruikt hij het volle vermogen, gedurende 36 minuten. e Wat zijn de energiekosten van de vaatwasser per jaar als het restaurant 50 weken per jaar is geopend? Rond af op twee cijfers achter de komma
Slide 42 - Open vraag
54 In figuur 18 zie je de verpakkingen van twee lampen.
a Welke lamp is het meest zuinig met elektrische energie? Waaraan zie je dat?
b Zouden er ook lampen te koop zijn die evenveel licht geven, maar nog zuiniger zijn? Waarom denk je dat?
Slide 43 - Open vraag
54 In figuur 18 zie je de verpakkingen van twee lampen.
c Op de verpakking van lamp b staat: 15 watt = 3 watt. Leg uit wat daarmee wordt bedoeld.
Slide 44 - Open vraag
54 In figuur 18 zie je de verpakkingen van twee lampen.
d Johan vervangt lamp a door lamp b.
Hoeveel kWh elektrische energie bespaart Johan daarmee per duizend branduren?
Slide 45 - Open vraag
55 Een fabrikant heeft een led-lamp op de markt gebracht. De led-lamp gaat automatisch aan als het donker wordt. Bekijk de verpakking van de led-lamp (figuur 19).
Vergelijk het vermogen van de led-lamp met dat van een lamp van 30 W.
a Hoeveel keer zuiniger in het gebruik is deze lamp in vergelijking
met een lamp van 30 W?
Slide 46 - Open vraag
55 Een fabrikant heeft een led-lamp op de markt gebracht. De led-lamp gaat automatisch aan als het donker wordt. Bekijk de verpakking van de led-lamp (figuur 19).
Vergelijk het vermogen van de led-lamp met dat van een lamp van 30 W.
b De led-lamp wordt in een buitenlamp in de tuin aangebracht en brandt 8 uur per nacht.
Bereken met de gegevens op de verpakking wat het energieverbruik is van deze lamp:
Slide 47 - Open vraag
55 Een fabrikant heeft een led-lamp op de markt gebracht. De led-lamp gaat automatisch aan als het donker wordt. Bekijk de verpakking van de led-lamp (figuur 19).
Vergelijk het vermogen van de led-lamp met dat van een lamp van 30 W.
c Bereken wat de energiekosten van de tuinlamp per jaar zijn.
Slide 48 - Open vraag
55 Een fabrikant heeft een led-lamp op de markt gebracht. De led-lamp gaat automatisch aan als het donker wordt. Bekijk de verpakking van de led-lamp (figuur 19).
Vergelijk het vermogen van de led-lamp met dat van een lamp van 30 W.
d Hoeveel euro bespaar je per jaar als eerst de lamp van 30 W werd gebruikt en nu deze led-lamp?
Slide 49 - Open vraag
55 Een fabrikant heeft een led-lamp op de markt gebracht. De led-lamp gaat automatisch aan als het donker wordt. Bekijk de verpakking van de led-lamp (figuur 19).
Vergelijk het vermogen van de led-lamp met dat van een lamp van 30 W.
e Hoeveel bespaar je per jaar aan energiekosten als je de tuinlamp vervangt door de led-lamp?
Slide 50 - Open vraag
55 Een fabrikant heeft een led-lamp op de markt gebracht. De led-lamp gaat automatisch aan als het donker wordt. Bekijk de verpakking van de led-lamp (figuur 19).
Vergelijk het vermogen van de led-lamp met dat van een lamp van 30 W.
f Led-lampen zijn een stuk duurder dan andere lampen. De tuinlamp van 30 W kostte € 0,98. De led-lamp kost € 12,99.
Na hoeveel jaar heeft de eigenaar van deze led-lamp de prijs terugverdiend?
Slide 51 - Open vraag
Afsluiting
2.3.1 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat.
2.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen.
2.3.3 Je kunt uitleggen hoe het verbruik van elektrische energie in huis wordt gemeten.
2.3.4 Je kunt het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh.
2..3.5 Je kunt berekenen hoeveel je voor de verbruikte elektrische energie moet betalen.