Oefentoets H2 Rechtsstaat havo

Oefentoets hoofdstuk 2
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

I. Sociale grondrechten zijn rechten die bij de rechter zijn af te dwingen.
II. Klassieke grondrechten zijn rechten die door de overheid worden gegarandeerd.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent rechtsstaat?

Slide 3 - Open vraag

Wat zijn de drie voorwaarden (uitgangspunten) van een rechtsstaat? Noem ze alle drie en leg ze uit.

Slide 4 - Open vraag

Hoe zorgen voor onafhankelijke rechters in een rechtsstaat?

Slide 5 - Open vraag

De officier van justitie eiste een hogere straf dan de rechter uiteindelijk gaf.
De rechter kan afwijken van de eis van de officier van justitie omdat:
A
rechters elke straf mogen geven die zij maar willen.
B
de twee verdachten ontkenden.
C
de officier van justitie onafhankelijk is.
D
de rechter onafhankelijk is.

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Het artikel gaat over zowel rechtshandhaving als rechtsbescherming. Leg aan de hand van de bron het verschil tussen rechtshandhaving en rechtsbescherming uit.

Slide 8 - Open vraag

Noem een argument voor en tegen een juryrechtsspraak

Slide 9 - Open vraag

Welke van de beweringen is of zijn juist?
I. Als de rechter een geldboete of taakstraf oplegt, is er sprake van een schikking.
II. De officier van justitie beslist of een verdachte voor de rechter moet verschijnen.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 10 - Quizvraag

Als drugsdealer kunnen jongeren veel geld verdienen. Dat geld besteden ze vaak aan dure kleding, sieraden, uitgaan en een patserige auto.
Welke theorie over de oorzaken van crimineel gedrag verklaart het beste waarom ze dealer worden? Leg je antwoord uit.

Slide 11 - Open vraag

Een winkeldief die voor de eerste keer voor diefstal is gearresteerd, krijgt van de rechter vier weken voorwaardelijke celstraf.
Welke doelen van straffen spelen hierbij een belangrijke rol?
A
Vergelding en afschrikking.
B
Beveiliging van de samenleving en vergelding.
C
Wraak en vergelding.
D
Beveiliging van de samenleving en afschrikking.

Slide 12 - Quizvraag

Binnen het strafrecht bedoelen we met het voorkomen van eigenrichting dat:
A
de officier van justitie niet zelf mag bepalen welke straf een verdachte krijgt.
B
de officier van justitie de rechter stuurt bij het bepalen van de strafmaat.
C
de rechter zelf de strafmaat mag bepalen.
D
burgers het recht niet in eigen hand gaan nemen.

Slide 13 - Quizvraag

Wie behoort tot het Openbaar Ministerie?
A
De officier van justitie.
B
De advocaat.
C
De politie.
D
De rechter.

Slide 14 - Quizvraag

Op basis van welke redenen kan de Officier van Justitie besluiten om een zaak te seponeren? Noem minimaal twee redenen.

Slide 15 - Open vraag

Een stel zit in een scheiding en de vrouw eist het huis op, omdat zij daar meer geld aan heeft uitgegeven. Onder welk rechtsgebied valt deze rechtszaak?
A
Publiekrecht
B
Privaatrecht

Slide 16 - Quizvraag

Vrijheid van meningsuiting is een voorbeeld van een:
A
Klassieke grondrecht.
B
Sociale grondrecht.

Slide 17 - Quizvraag

Recht op onderwijs is een voorbeeld van een:
A
Klassieke grondrecht.
B
Sociale grondrecht.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een onderdeel van een requisitoir?
A
de aanklacht
B
strafeis
C
pleidooi
D
vonnis

Slide 19 - Quizvraag

Wilders moest voor de rechter verschijnen voor zijn uitspraak over 'minder Marokkanen'. Om welke botsende grondrechten ging het en hoe is dat een uiting van de Trias Politica?

Slide 20 - Open vraag

Het gerechtshof oordeel net als de dat Wilders schuldig is aan groepsbelediging. Als de officier het niet eens is, wat kan hij dan nog doen?
A
Wraking
B
Naar de Rechtbank
C
In cassatie
D
de hoge raad

Slide 21 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is of zijn juist?
I. Het gebruik van digitale technologie brengt risico’s mee voor de veiligheid en rechten van burgers in een rechtsstaat.
II. Het gebruik van algoritmes in de opsporing van strafbare feiten is in Nederland verboden.
A
I is juist, II is onjuist
B
1 is onjuist, II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de beweringen is of zijn juist?
I. In Nederland is uitlokking als methode voor het opsporen van crimineel gedrag toegestaan.
II. Wetsovertreders lokken met een lokmiddel mag alleen als gewone opsporing geen verdachte heeft opgeleverd.
A
I I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Noem een argument voor en tegen een juryrechtsspraak

Slide 24 - Open vraag

Ik ben goed voorbereid op de toets in de SE-week.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Ik kan nu een antwoord geven op de vraag zoals we dat in de les hebben geoefend.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Ik vond deze manier van oefenen erg nuttig.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll