AFP BBL Module 1 les 3

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Les 3
Leerjaar 1
Periode 1
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie Fysiologie PathologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Les 3
Leerjaar 1
Periode 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meneer Jansen komt bij de huisarts. Hij heeft last van oedeem in zijn enkels en is bij inspanning snel moe en kortademig. Bij welke aandoening passen deze klachten?
A
Stabiele Angina Pectoris
B
Hypertensie
C
Chronisch hartfalen
D
PAV

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding zie je het hart met enkele bloedvaten. 

Wat geeft elke letter aan? 
Aorta
Coronair arterie
Arterie pulmonalis

Atrium dexter

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vene
Arterie
Dunne wand
Afvalstoffen
Dikke elastische wand
Kleppen
Zuurstofarm bloed
Geen kleppen
Zuurstofrijk bloed

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet het hart tijdens de diastole?
A
Boezems samentrekken
B
Kamers samentrekken
C
Boezems en kamers samentrekken
D
Rusten

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de linker halvemaanvormige kleppen?
A
Pompen zuurstofrijk bloed in de Aorta
B
Scheiden de linker- en rechter hartklep
C
Verhinderen terugstromen van bloed van kamers naar boezems
D
Verhinderen terugstromen bloed van Aorta naar kamer

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is het verschil tussen een trombus en een embolie?
timer
0:30

Slide 7 - Open vraag

Bij trombose is er een bloedprop gevormd in een ader waardoor de afvoer van bloed wordt belemmerd. Bij een longembolie zit er een bloedprop in een bloedvat van de longen. Een longembolie wordt veelal veroorzaakt door een bloedprop die losgeschoten is vanuit een ader van het been, bekken of de buik.
Wat is het verschil tussen stabiele en instabiele angina pectoris?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten Angina pectoris
Stabiele angina pectoris:
  • Ontstaat door inspanning, emotie, zwaar eten of kou
  • Zakt na korte tijd rust af (minder dan 15 minuten)
  • Medicijnen verhelpen klachten snel

Het opkomen van klachten is 'voorspelbaar'

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten Angina pectoris (2)
Instabiele angina pectoris:
  • Klachten treden ook in rust op
  • Klachten zijn vaak heviger en duren langer
  • Aanvallen komen steeds sneller achter elkaar
  • Medicijnen helpen vaak niet
  • Groot risico op zeer binnenkort een hartinfarct (soms uren)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk onderzoek wordt er gedaan bij patiënten met Claudicatio Intermittens?
A
ECG
B
EEG
C
Doppleronderzoek
D
Bloedonderzoek

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Patiënten die last hebben van pijn op de borst, gebruiken vaak het volgende medicijn onder de tong:
A
Isosorbidedinitraat (ISDN)
B
Diuretica
C
ACE-remmers
D
Bètablokkers

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van de les kan je
  1. de meest voorkomende categorieën medicatie bij hart- en vaatziekten benoemen inclusief de werking, de belangrijkste bijwerkingen benoemen en enkele medicijnnamen.
  2. de opbouw van een recept benoemen en ken je de meest voorkomende afkortingen. 
  3.  zelfstandig een recept schrijven ter ondertekening voor de arts.
  4. benoemen wat hartritmestoornissen inhouden, welke symptomen bij deze aandoening naar voren komen, hoe de aandoening gediagnosticeerd wordt en welke verschillende therapiemogelijkheden er zijn.  
  5. Benoemen wat het RAA-systeem inhoudt, op welke manier dit systeem van invloed is op hart- en vaatziekten en welke medicijnen dit systeem beïnvloeden.
  6. (algemene begrippen uit de geneesmiddelenkennis en kan deze toelichten. )

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geneesmiddelenkennis
  • Recepten
  • De rol van de doktersassistent
  • Geneesmiddelen

Gebruik Hoofdstuk 12 uit 'Inleiding
Medische Kennis'

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie doet wat?
1. Behandelend arts schrijft medicijnen voor:
  • Alleen geldig met handtekening!

2. Apothekers overleggen met behandelend arts:
  • Farmacotherapeutisch overleg

3. Doktersassistente maakt herhaalrecepten en beantwoordt eventueel vragen van patiënten
  • Elektronisch Voorschrijfsysteem (EVS)

Slide 15 - Tekstslide

Er moet met veel zaken rekening gehouden worden als er medicijnen worden voorgeschreven. Apothekers en artsen overleggen daarom steeds vaker.
Algemeen
Elk medicijn heeft 3 namen:
  • Chemische naam: Naam van de chemische stof
  • Stofnaam/Generieke naam: Internationale naam
  • Merknaam/Specialiténaam: Fantasienaam/handelsnaam

Wat betekenen de afkortingen: OTC, AV, UR, UA en UAD?

Slide 16 - Tekstslide

OTC: over the counter: zonder recept verkrijgbaar, niet vergoed
AV: Algemene verkrijgbaar --> PCM laag risico --> bijv ook supermarkt/tankstation 
UR: uitsluitend recept
UA: uitsluitende bij apotheek --> aanvullend advies nodig 
UAD: verkrijgbaar bij apotheek en drogist 
Het recept
Recept: Vraag van de arts aan de apotheker om een geneesmiddel aan de patiënt te geven
  • Naam, adres en telefoonnummer van arts
  • Datum van uitschrijven
  • Naam van het middel
  • Toedieningsvorm, dosering en hoe de patiënt het middel moet gebruiken
  • Naam en geboortedatum van patiënt
  • Handtekening van arts

Slide 17 - Tekstslide

Eventueel het aantal herhalingen
Bij een kind de geboortedatum en het gewicht

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Zo zag het er vroeger uit...
Wat zijn de risico's hiervan?

Op de computer;
- Is het beter leesbaar
- Worden contra-indicaties automatisch gesignaleerd
- Zijn alle medicijnen gelijk zichtbaar
- uitwisseling tussen artsen (vervanger)
- Is het zichtbaar als een patiënt te snel komt (verslaving) of niet op tijd komt (therapietrouw)
- Kan de DA doen

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Indeling 
R: Recipe
  • Medicijn, hoeveelheid en toedieningsvorm
D/Dtd/no/ad/Da: Hoeveelheid
  • Hoeveel stuks, of welke dosering

S: Signa ('schrijf')
  • Wat de apotheek op het etiket moet zetten

Slide 21 - Tekstslide

Bij de S. kunnen veel afkortingen toegevoegd worden...
Lijst met afkortingen recept
Ga naar CumLaude en open Lijst met afkortingen recept (PDF)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Casus
Jij bent als DA werkzaam in Gezondheidscentrum Santegoed voor huisarts A.F. van Dieren. Het is donderdagochtend en jij wordt gebeld door mevrouw Baratski. Zij wil graag een herhaalrecept voor haar bloedverdunner 'acetylsalicylzuur 80mg' en haar cholesterolverlager 'simvastatine 40mg'. Beide tabletten gebruikt zij één keer per dag en ze wil graag een herhaling voor een maand. Hoe ziet jouw recept eruit?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag
Ga naar CumLaude en open: 
  • Lijst met afkortingen recept (PDF)
  • Opdracht Algemene geneesmiddelenkennis en recept. 

Maak in tweetallen opdracht 2. 


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorige lessen
  • Stabiele angina pectoris
  • Instabiele angina pectoris
  • Decompensatio cordis
  • PAV
  • Claudicatio intermittens
  • Acuut myocardinfarct

Hart- en vaatziekten

Slide 25 - Tekstslide

Wat houdt elke aandoening ook alweer in?
We voegen er nog 1 aan toe!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartritmestoornissen
Hartritmestoornissen: Het hart pompt minder bloed weg
  • Hart klopt te snel
  • Hart klopt te langzaam
  • Hart klopt onregelmatig

Minder bloed = minder zuurstof:
  • Duizeligheid, kortademigheid, pijn op de borst

Slide 27 - Tekstslide

Bij een hartritmestoornis kan de hartslag te snel, te langzaam of onregelmatig zijn. Bij iedereen wijkt het ritme wel eens af. Een cardioloog kan vaststellen of je werkelijk een ritmestoornis hebt

Kan onschuldig zijn: koffie, stress, drugs, alcohol etc.
Hartritmestoornissen (2)
Atriumfibrilleren: Boezemfibrilleren
  • Boezems worden te snel en onregelmatig geprikkeld
  • Boezems trekken niet effectief samen
  • Onregelmatige en te snelle hartslag

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartritmestoornissen (3)
Oorzaken chronisch atriumfibrilleren:
  • Coronaire hartziekten (angina pectoris/hartinfarct)
  • Hartklepaandoeningen, hartfalen
  • Soms ook schildklieraandoeningen en COPD

* Tijdelijk kan ook: koffie, drugs, stress, zware inspanning etc.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartritmestoornissen (4)
Risico's:
  • Ontstaan van stolsels in het hart doordat bloed stil staat
  • Embolieën die naar de hersenen gaan -> CVA
  • Hartfalen (hart pompt te hard en niet effectief)



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hartritmestoornissen (5)
Behandeling:
  • Cardioversie ('schok')

  • Medicijnen:
      - Bloedverdunners om trombose te verminderen
      - Medicijnen om hartfrequentie te verlagen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie 
Anti-aritmica: Amiodaron
  • Vaak in combinatie met antistolling
  • Vermindert prikkelbaarheid van het hart
  • Laat hart langzamer en regelmatiger kloppen
Hartglycosiden: Digoxine
  •  Bij ritmestoornissen en hartfalen
  • Verbetert de pompkracht van het hart
  • Bijwerkingen: Hoofdpijn, diarree, overdosering 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Open op Cumlaude de opdracht Medicijnen HVZ. Vul het schema in en je hebt een mooi overzicht!

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicijnen HVZ
Hartglycosiden: Bij ritmestoornissen en hartfalen
  • Verbetert de pompkracht van het hart
  • Bijwerkingen: Hoofdpijn, diarree, overdosering 

Nitraten: Bij angina pectoris/myocardinfarct
  • Hebben een vaatverwijdende werking
  • Bijwerkingen: Rood gezicht, hoofdpijn, orthostatische hypotensie

Slide 35 - Tekstslide

orthostatische hypotensie is lage bloeddruk bij het staan

Medicijnen HVZ (2)
Diuretica/plastabletten: Bij hartfalen en hypertensie
  • Zorgt voor vermindering van bloedvolume
  • Bijwerking: orthostatische hypotensie


Bètablokkers: Bij angina pectoris, hypertensie en hartritmestoornissen
  • Verlagen hartfrequentie en weerstand van bloedvaten
  • Bijwerkingen: koude handen/voeten, orthostatische hypotensie, moeheid

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicijnen HVZ (3)
Calciumantagonisten: Bij angina pectoris en hypertensie
  • Minder samentrekking hart- en bloedvatspiercellen
  • Minder sterke samentrekking hart en lagere bloeddruk
  • Bijwerkingen: hoofdpijn, oedeem, rood gezicht, orthost. hypotensie

ACE-remmers: Bij hartfalen en hypertensie
  • Werkt via de nieren: minder bloedvolume en meer verwijding bloedvaten
  • Bijwerking: prikkelhoest

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddruk 
Bloeddruk wordt op verschillende manieren beïnvloed:
  • Zenuwstelsel en bloedvaten
  • De afgifte van hormonen door de hersenen
  • De werking van de nieren


Hormonen: Stofjes die andere stoffen/organen/systemen aan het werk zetten.
Enzymen: Eiwitten die een proces versnellen dat van zichzelf heel traag verloopt.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het RAAS
Renine

Angiotensine

Aldosteron

Systeem
Bij een lage bloeddruk...

Slide 39 - Tekstslide

Het RAAS is een systeem waarmee het lichaam de bloeddruk kan regelen.

Bij een lage bloeddruk produceren de nieren het hormoon Renine.

Het hormoon Renine zorgt voor de vorming van angiotensine 1 in het bloed

Angiotensine 1 wordt door het enzym ACE omgezet in angiotensine 2.

Angiotensine 2 zorgt voor vaatvernauwing en voor productie van aldosteron -> vasthouden van zout en water

Hierdoor stijgt de bloeddruk weer
Dus bij een lage bloeddruk...
1. Nier produceert renine

2. Renine zorgt voor vorming angiotensine-I

3. Het enzym ACE zet angiotensine-I om in angiotensine-II

4. Angiotensine-II zorgt voor vaatvernauwing en vasthouden zout en water
vasthouden zout en water
ACE-enzym

Slide 40 - Tekstslide

Uiteindelijk gaat via dit schema de bloeddruk omhoog
Maar bij een te hoge bloeddruk dan?

Medicijnen tegen hypertensie kunnen direct werken op:
  • Bloedvaten: verwijden van de bloedvaten (bijv. bètablokkers en calciumantagonisten)
  • Verminderen van bloedvolume: diuretica verminderen vocht

En dus óók op de nieren! -> ACE-remmers en AT1-antagonisten

Slide 41 - Tekstslide

Bij een te hoge bloeddruk wil je juist dat deze omlaag gaat. 
ACE-remmers
ACE-remmers: Remmen de omzetting van angiotensine-I naar angiotensine-II
  • Dus géén bloedvatvernauwing
  • Dus géén vasthouden van water en zout
  • Dus een lagere bloeddruk!

Belangrijkste bijwerking: Prikkelhoest
Voorbeelden:
  • Enalapril
  • Captopril
  • Lisinopril
  • -pril

Slide 42 - Tekstslide

ACE-remmers eindigen vaak op het woordje -pril
ACE-remmers

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeeld van waar de ACE-remmers op werken. Zij blokkeren dus de omzetting van angiotensine-I naar angiotensine-II
AT1-antagonisten
AT1-antagonisten: Blokkeren de werking van angiotensine-II
  • Dus géén bloedvatvernauwing
  • Dus géén vasthouden van water en zout
  • Dus een lagere bloeddruk!

Geen prikkelhoest als bijwerking
Voorbeelden:
  • Losartan
  • Valsartan
  • Candesartan
  • -sartan

Slide 44 - Tekstslide

AT1-antagonisten eindigen vaak op het woordje -sartan
AT1-antagonisten

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartmedicatie
Welke categorieën hartmedicatie zijn er?
  • Diuretica: hartfalen, hypertensie, (diabetes)
  • Nitraten: angina pectoris
  • Bètablokkers: angina pectoris, hypertensie, hartritmestoornissen 
  • Calciumantagonisten: angina pectoris, hypertensie
  • Hartglycosiden: hartfalen, hartritmestoornissen
  • Anti-aritmica: hartritmestoornissen
  • ACE-remmers/AT1-antagonisten: hartfalen, hypertensie

Slide 46 - Tekstslide

Diabetes = suikerziekte. De glucose stofwisseling is verstoord. Diabetes is een risico factor voor hart- en vaatziekten omdat de aterio sclerose sneller gaat dan bij mensen zonder diabetes.

Hoge concentraties bloedglucose versnellen de vorming van stuggere vaatwanden. Hierdoor ontstaan er sneller scheurtjes en blijft de plaque hangen.

Diuretica vermindert druk op de vaten door meer uitstroom – minder belasting hart en vaten, men wil de kans zoveel mogelijk verkleinen dat de vaten slechte delen/ scheuren gaan vertonen.

Naamgeving hartmedicatie
Onthoud de volgende ezelsbruggetjes:
  • Nitraten: bevat nitro-/nitraat
  • Bètablokkers: -lol
  • Calciumantagonisten: vaak -pine (niet altijd)
  • ACE-remmers: -pril
  • AT1-antagonisten: -sartan

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiten
Vragen?
-Medische terminologie Anatomie en fysiologie H. 7
-Medische kennis H. 2
-Geneesmiddelenkennis voor de DA H. 6 en H. 7
-MBOleren: pathologie bloed en bloedstolling (advies) 
-Opdrachten Cumlaude (advies) 
-Volgende les (9 november): Oefentoets? 

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies