- Onderstreep de persoonsvorm.
- Zet alle andere werkwoorden ook tussen strepen.
- Alles vóór de persoonsvorm is één zinsdeel.
- Hussel de woorden van de zin zonder dat de betekenis verandert. Zet steeds één of meer woorden voor de persoonsvorm. Elk stukje zin dat je voor de persoonsvorm kan zetten zonder dat de betekenis verandert, is een zinsdeel.