V2 - Verbanden en signaalwoorden

Samenhang in teksten
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenhang in teksten

Slide 1 - Tekstslide

Samenhang in teksten
  • Alinea's hebben iets met elkaar te maken
  • Ze staan in een bepaalde volgorde
  • Ze worden vaak met elkaar verbonden door signaalwoorden

Dit verband noemen we een tekstverband.

Slide 2 - Tekstslide

1
2
3
4
Die komen uit vruchten, die aan de cacaoboom groeien.
In de fabriek wordt van de bomen cacaoboter en cacaomassa gemaakt
Chocolade wordt gemaakt van cacaobonen
Daaraan wordt suiker en soms melk toegevoegd.

Slide 3 - Sleepvraag

Signaalwoorden
  • Laten zien hoe een tekst samenhangt
  • Volgorde: eerst, vervolgens, daarna en ten slotte
  • Tegenstelling: maar, echter en toch.

Slide 4 - Tekstslide

Toch
A
Tegenstellend
B
Volgorde

Slide 5 - Quizvraag

Ten slotte
A
Tegenstellend
B
Volgorde

Slide 6 - Quizvraag

Echter
A
Tegenstellend
B
Volgorde

Slide 7 - Quizvraag

Maar
A
Tegenstellend
B
Volgorde

Slide 8 - Quizvraag

Ten tweede
A
Tegenstellend
B
Volgorde

Slide 9 - Quizvraag

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

We gaan op vakantie naar België, Frankrijk en Spanje.

Slide 10 - Open vraag

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Ik houd niet van spruitjes, maar ik eet ze toch op.

Slide 11 - Open vraag

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Ik lust wel appeltaart. Echter, er moeten geen rozijnen in zitten.

Slide 12 - Open vraag

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Voor een appeltaart heb je nodig: bloem, boter, suiker en appels

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

VOORBEELD OPSOMMING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 17 - Tekstslide