Basisgrammatica Nt2 les 15 voorzetsels

Grammatica
Je leert wat een voorzetsel is.
Je leert voorzetsels in een zin.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Je leert wat een voorzetsel is.
Je leert voorzetsels in een zin.

Slide 1 - Tekstslide

Teken op de juiste plaats
Je krijgt een blaadje.
Lees de tekst en teken de plaatjes in het goede vakje.































Slide 2 - Tekstslide

de zon staat achter het kruis
de wolk staat voor de pijl
het hartje staat voor de driehoek
de zon staat tussen het kruis en het hartje

de rode woorden noemen we voorzetsels
de voorzetsels geven hier een plaats aan
kruis
zon
hartje
driehoek
wolk
pijl
cirkel

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De jongen en de doos.
ken je nog meer voorzetsels?

Slide 5 - Woordweb

Voorzetsel
De  rode woorden  zijn een voorzetsel 
IN de kast
OP de kast
NAAST de kast
ONDER de tafel
VOOR de tafel
BIJ de tafel
NAAST de tafel

Slide 6 - Tekstslide

Er zijn verschillende voorzetsels....
1. staat voor een plaats (waar?)
(voor de tafel, achter de tafel, op de tafel)

2. staat voor de tijd (wanneer?)
(om negen uur, tot acht uur, na zes uur)

3. hoort bij een werkwoord (ik feliciteer jou met je verjaardag)


Slide 7 - Tekstslide

Plaats
Voor
op
bij
naar
in
achter
tussen
naast
tegen
onder
Tijd
tot
na
om

Slide 8 - Tekstslide

meer voorbeelden
De fiets is van mij.
De hond springt over de sloot.
Dit boek is voor jou.
Vanavond ga ik vroeg naar bed.
De leerlingen luisteren naar de docent.

Slide 9 - Tekstslide

Ik fiets op de straat.
voorzetsel =
A
ik
B
fiets
C
op
D
straat

Slide 10 - Quizvraag

De jongen stapt in de bus.
A
jongen
B
stapt
C
in
D
bus

Slide 11 - Quizvraag

Het meisje staat in de rij bij de kassa.
A
meisje
B
in
C
bij, kassa
D
in, bij

Slide 12 - Quizvraag

Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
boek
C
achter
D
naar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is NIET een voorzetsel?
A
in
B
vaak
C
achter
D
naar

Slide 14 - Quizvraag

Welk voorzetsel moet in de zin?
De training begint ....... 19.00.
A
in
B
bij
C
op
D
om

Slide 15 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar

Slide 16 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
...... november komt de maand december.
A
voor
B
naar
C
na
D
naast

Slide 17 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
Hij geeft een taart .... zijn moeder.
A
naar
B
aan
C
bij
D
voor

Slide 18 - Quizvraag

Welk voorzetsel?
De juf schrijft ..... een rode pen.

Slide 19 - Open vraag

Welk voorzetsel?
De oefening staat ..... bladzijde 16.

Slide 20 - Open vraag

Welk voorzetsel?
Wanneer ga jij ....... huis?

Slide 21 - Open vraag

Maak nu:
Basisgrammatica les 15 blz. 58 - 61

Extra werkblad in je werkmapje

Klaar? Oefenen met iemand!

Slide 22 - Tekstslide