14/11 2.3 Lezen, opbouw internetteksten, les 3

Lezen 2.3 les 3
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen 2.3 les 3

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie - test jezelf -werken in stilte
  • Verlengde instructie - iedereen werken

  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les 
-  kun je benoemen hoe internetteksten zijn opgebouwd;
- heb je geoefend met (de opbouw van) internet teksten teksten en begrijpend lezen.

Blauw = kennis = leren
Oranje =  kunnen = oefenen 

Slide 3 - Tekstslide

timer
25:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren

Slide 6 - Sleepvraag

Objectieve tekst 
Subjectieve tekst 
Tekst vol met feiten 
controleerbaar
Tekst vol met meningen 
Schrijver is vaak een deskundige
Artikel in een krant/Artikel in een tijdschrift
Schrijver gebruikt veel argumenten op jou te overtuigen
Blog, ingezonden brief, recensie 

Slide 7 - Sleepvraag

Begrippen
Informatieve teksten
Teksten die de lezer informatie geven over een bepaald onderwerp en teksten die de lezer instructies geven.
nieuwsbericht
Een tekst uit een krant waarin informatie wordt gegeven over een actuele gebeurtenis.
Uiteenzetting
Een tekst waarin uitleg wordt gegeven over een onderwerp.
Interviewverslag
Een tekst waarin verslag wordt gedaan van een vraaggesprek.
Handleiding
Een tekst waarin wordt uitgelegd hoe je iets moet doen of gebruiken.
Objectieve informatie
Informatie gebaseerd op feiten, waarin de mening van de schrijver geen rol speelt.

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen
Tekstdoel
De bedoeling die een schrijver heeft met zijn tekst. Er zijn verschillende tekstdoelen: informeren, overtuigen, activeren, amuseren.
Tekstsoort
Alle teksten met hetzelfde tekstdoel.
Informeren
Met het tekstdoel informeren geeft de schrijver informatie over een bepaald onderwerp of geeft hij instructies over hoe de lezer iets moet doen.
Overtuigen
Met het tekstdoel overtuigen geeft de schrijver zijn mening en wil de schrijver dat de lezer zijn mening overneemt.
Activeren
Met het tekstdoel activeren zet de schrijver de lezer aan tot actie.
Amuseren
Met het tekstdoel amuseren wil de schrijver de lezer vermaken.

Slide 9 - Tekstslide

Informatieve teksten
Een informatieve tekst bevat vooral feitelijke informatie:

  • Geven beschrijving van gebeurtenissen die echt hebben plaatsgevonden.
  • Informatie over dingen die in werkelijkheid bestaan.
  • kennis die door waarneming of onderzoek is verkregen.
  • Uitleg die je kunt uitvoeren.

Slide 10 - Tekstslide

Interviewverslag
Een voorbeeld van een informatieve tekst is een interviewverslag. Deze bestaat in twee soorten:

  1. Letterlijk interviewverslag - letterlijk weergegeven
  2.  Samenvattend interviewverslag - weergegeven als samenvatting

Slide 11 - Tekstslide

Objectieve informatie
Objectieve informatie is informatie waarin de mening van de schrijver geen rol speelt. Hij is neutraal, hij presenteert feiten.

Objectieve informatie vind je bijvoorbeeld in een encyclopedie als Wikipedia of in een nieuwsbericht. Als lezer verwacht je dat de informatie waar is of dat het echt zo is gebeurd.

Slide 12 - Tekstslide

Tekstdoel en tekstsoort

Het doel dat de schrijver heeft met een tekst, noemen we het tekstdoel. Alle teksten met hetzelfde tekstdoel behoren tot dezelfde tekstsoort.
Veel teksten hebben meer dan één tekstdoel. Een advertentie wil je bijvoorbeeld overhalen tot iets, maar geeft je ook informatie. Er is altijd één tekstdoel het belangrijkste.

Slide 13 - Tekstslide

Objectief en subjectief

  • Objectief: feiten
  • De deur is zwart.
  • Subjectief: mening
  • De deur is lelijk.




Slide 14 - Tekstslide

Objectieve informatie 
Objectieve informatie is informatie waarin de mening van de schrijver geen rol speelt. Hij is neutraal, hij presenteert feiten.
Objectieve informatie vind je bijvoorbeeld in een encyclopedie als Wikipedia of in een nieuwsbericht. Als lezer verwacht je dat de informatie waar is of dat het echt zo is gebeurd.

Slide 15 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 16 - Tekstslide

Noem een verschil tussen een internettekst en een papieren tekst.

Slide 17 - Woordweb

Website
Bedoeld om te kunnen scannen --> lezer = scanner
Hun ogen glijden razendsnel langs koppen en alinea’s om zo snel mogelijk in te schatten of de tekst die informatie bevat die ze nodig hebben.

Bedoeld om uit zoekresultaten te komen zodra hun website informatie over het onderwerp bevat --> belangrijke woorden/begrippen staan vooraan in de alinea's en zinnen.

Bedoeld om meer informatie te kunnen verkrijgen --> links naar andere artikelen of websites.



Slide 18 - Tekstslide

Begrippen
Links
Tekst die de gebruiker doortstuurt naar een andere webpagina wanneer hij of zij er op klikt.

Interne links
Verwijzen naar een andere webpagina van de website.

Externe links
Verwijzen naar andere websites.

Slide 19 - Tekstslide

Opbouw van internetteksten
Internetteksten hebben voor een deel andere kenmerken dan papieren teksten. Zo staan in veel internetteksten links. Als je erop klikt, word je doorgestuurd naar een andere webpagina.

Voorbeelden van veel voorkomende links:
• gemarkeerde/onderstreepte stukjes tekst;
• items in een menu;
• een knop die je moet aanklikken (bijvoorbeeld: verzend);
• een veld dat je moet invullen (bijvoorbeeld een zoekvenster).

Slide 20 - Tekstslide

Opbouw van internetteksten
In digitale naslagwerken, zoals Wikipedia, zijn de links vaak termen waarover op een andere pagina uitleg wordt gegeven. Een website kan interne en externe links bevatten. Interne links verwijzen naar een andere webpagina van de site. Externe links verwijzen naar andere websites.

Je klikt de link alleen aan als je:
1 de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen;
2 de informatie nodig hebt voor het antwoord op je zoekvraag.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen interne en externe links?

Slide 22 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en GEEN VRAGEN STELLEN
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Hoofdstuk 2, lezen 2.3, opdracht 7 t/m 12


Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 23 - Tekstslide

Opbouw van internetteksten
Internet is een medium voor wie snel iets zoekt. Om de lezer goed te bedienen, is het belangrijk om de tekst ‘scanbaar’ te maken, op te delen in korte brokjes en de belangrijkste informatie vooraan te plaatsen.

Slide 24 - Tekstslide

Opbouw van internetteksten
‘Het belangrijkste bovenaan’ 

Dat geldt voor de hele tekst, dus ook voor alinea’s en zinnen: de eerste zin van elke alinea is het belangrijkst, en de kern van de zin (belangrijkste trefwoorden) staan vooraan in de zin. 

Slide 25 - Tekstslide

Opbouw van internetteksten
De opbouw van een tekst in het kort: 

- de titel geeft de kern van het verhaal weer 
- de intro (maximaal 50 woorden) vat de boodschap samen
- de eerste alinea's bevatten de belangrijkste informatie 
- eventuele extra details zet je in de laatste alinea's 
- elke paragraaf gaat over één onderwerp en heeft een duidelijke tussenkop 

Slide 26 - Tekstslide

Interne links
Interne links zijn links die door verwijzen naar webpagina’s binnen de website. Ze verwijzen de bezoeker door naar andere onderwerpen, zodat ze alle informatie kunnen verzamelen om de tekst volledig te begrijpen of meer over deelonderwerpen te weten te komen.


Slide 27 - Tekstslide

Externe links
Externe links zijn links op jouw website die verwijzen naar een andere website. Links worden in webteksten gebruikt om snel van de ene pagina naar de andere te springen, zonder dat dat via een menu moet. Links op websites hebben vaak een lijntje onder de link staan.

Soms hebben ze een andere kleur om de link te onderscheiden van de rest van de tekst. Een bezoeker weet dan dat ze door op de link te klikken naar een andere internetpagina geleid worden.

Slide 28 - Tekstslide

Externe links
Externe links leiden jouw bezoeker van jouw eigen website naar een andere website of andersom: bezoekers van een andere website naar jouw website. Voorbeeld:
- je klikt op een advertentie op een website en je komt op de website van de adverteerder terecht
- je leest een blog over spouwmuurisolatie en in deze tekst wordt gelinkt naar de website van de Rijksoverheid waar je allerlei informatie vindt over mogelijke subsidies bij isolatie
- in jouw eigen blog verwijs je naar een blog van iemand die jou heeft geïnspireerd

Slide 29 - Tekstslide

Werk voor deze les (als er nog tijd is) + huiswerk
    Pak je VIP en noteer:

    Hoofdstuk 2, lezen 2.3, opdracht 7 t/m 9 + 11 en 12
    Verlengde instructie: 
    Hoofdstuk 2, lezen 2.3, opdracht 7, 8, 11 en 12
    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    10:00

    Slide 30 - Tekstslide

    Lesdoel
    Aan het einde van deze les 
    -  kun je benoemen hoe internetteksten zijn opgebouwd;
    - heb je geoefend met (de opbouw van) internet teksten teksten en begrijpend lezen.

    Blauw = kennis = leren
    Oranje =  kunnen = oefenen 

    Slide 31 - Tekstslide

    Schrijf een ding op wat je deze les hebt geleerd.

    Slide 32 - Open vraag

    Noteer een vraag over iets wat je nog niet zo goed hebt begrepen of waar je meer over te weten zou willen komen.

    Slide 33 - Open vraag

    Ik kan benoemen wat de opbouw van internetteksten is.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 34 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 35 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 36 - Open vraag