5V B3 transcriptie 2425

Bij RNA wordt de T vervangen door een U
PCR: welke twee primers kunnen gebruikt worden voor replicatie van dit gen?
A
5' AUA 3' 5' GCC 3'
B
3' AUA 5' 3'GCC 5'
C
3' UAU 5' 3' GGG 5'
D
5' UAU 3' 5' GGG 3'
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bij RNA wordt de T vervangen door een U
PCR: welke twee primers kunnen gebruikt worden voor replicatie van dit gen?
A
5' AUA 3' 5' GCC 3'
B
3' AUA 5' 3'GCC 5'
C
3' UAU 5' 3' GGG 5'
D
5' UAU 3' 5' GGG 3'

Slide 1 - Quizvraag

Gelelektroforese

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Voorkennis opdracht 1 (Bs2)
DNA replicatie

Slide 4 - Tekstslide

antwoorden
2= helicase
3= originele streng
4= DNA polymerase
5= primer
6= primase
7= DNA polymerase
8= volgende streng
9= ligase
10= replicatiestartpunt
11= leidende streng

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Programma
herhaling + voorkennis check DNA replicatie
uitleg B3 Transcriptie
Verwerkingsopdrachten + huiswerk
opdracht 30-33, 36-38, 40-43

Slide 7 - Tekstslide

Planning na de voorjaarsvakantie

Slide 8 - Tekstslide

Bij DNA replicatie worden de strengen van 3' naar 5' afgelezen
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet het enzym dat bij de DNA replicatie complementaire nucleotiden inbouwt?
(twee woorden)

Slide 10 - Open vraag

Zet de 6 stappen van replicatie in de juiste volgorde 
1
2
3
4
5
6
Primase maakt korte RNA primers
Ligase verbindt alle DNA fragmenten aan elkaar.
RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
replicatie start bij het replicatie startpunt
Helicase verbreekt de waterstofbruggen en maakt van  dubbelstrengs DNA enkelstrengs DNA
DNA polymerase bindt aan een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde.

Slide 11 - Sleepvraag

B3 Leerdoelen
Je kunt het proces van transcriptie beschrijven (deelproces van de eiwitsynthese)
voorkennis: verschillen tussen DNA en RNA
DNA synthese


Slide 12 - Tekstslide

Bs 3                   Bs 4

Slide 13 - Tekstslide

Voorkennis opdracht 2 
De verschillen tussen DNA en RNA

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Bij transcriptie is alleen mRNA interessant

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Transcriptie (intiatie)

Slide 19 - Tekstslide

Transcriptie (elongatie)

Slide 20 - Tekstslide

Transcriptie (terminatie)

Slide 21 - Tekstslide

Samenvatting transcriptie
1. Bij eukaryoten begint transcriptie alleen wanneer ...........(1) zijn gebonden aan de ................(2) Vervolgens kan ........................(3) binden.
2. ...........................(3) verbreekt de waterstofbruggen tussen de DNA ketens en bouwt de complementaire nucleotiden in. De keten waarop het mRNA wordt gemaakt heet de ..........................(4) De andere keten heet de ..........................(5)
3. Zodra er een eindsignaal komt dan stopt de transcriptie. De ...................(3) en het ................(6) laten snel los. De DNA helix herstelt zich. 


Slide 22 - Tekstslide

RNA-processing: splicing

Slide 23 - Tekstslide

Splicing 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

B3 Leerdoelen
Je kunt het proces van transcriptie beschrijven (deelproces van de eiwitsynthese)
voorkennis: verschillen tussen DNA en RNA
DNA synthese


Slide 26 - Tekstslide

Replicatie
Transcriptie
wanneer?
H-bruggen verbroken door....
start bij...
stopt bij...
namen strengen
Voorafgaand aan celdeling
altijd gedurende leven v/e  cel
helicase
replicatiestartpunt
einde chromosoom
leidende
volgende
RNA-polymerase
promotor
eindsignaal
template
coderende

Slide 27 - Sleepvraag

De coderende streng (dus niet de matrijs) van een stuk DNA heeft de volgende basen:
CGAATACGGATATG.
Welk RNA wordt er gevormd bij transcriptie?

Slide 28 - Open vraag

Alleen in mitochondriën is het enzym DNA-polymerase-γ actief. Dit enzym
kopieert, controleert en repareert het mtDNA. Het gen voor dit enzym bevindt zich niet in de mitochondriën, maar in de celkern.
In een cel kunnen de volgende processen optreden:
1 replicatie; 2 splicing; 3 transcriptie; 4 translatie

Welke processen treden op en in welke volgorde om dit enzym te maken?
A
2-3-4
B
3-2-4
C
3-4-2
D
1-3-2-4

Slide 29 - Quizvraag

Van dubbelstrengs DNA heeft een deel van een coderende-streng de nucleotidesequentie CGGATACGGTTA.
Wat is de nucleotiden volgorde in het RNA-molecuul na transcriptie?
A
GCCTATGCCAAT
B
GCCUAUGCCAAU
C
CGGAUACGGUUA
D
UAACCGCACCCG

Slide 30 - Quizvraag

Een student doet onderzoek naar de nucleotidensamenstelling van een bepaald stuk dubbelstrengs DNA. Hij gebruikt hiervoor het mRNA dat gevormd is door transcriptie van dit bepaalde stuk DNA. Dit mRNA bestaat voor 45% uit adenine, voor 15% uit cytosine, voor 25% uit guanine en voor 15% uit uracil. Hieruit kan de nucleotidensamenstelling van het corresponderende DNA worden afgeleid. Wat is de procentuele verdeling van de verschillende nucleotiden in dit stuk DNA?

A
20% A, 30% C, 30% G, 20% T
B
25% A, 45 % C, 15% G, 15% T
C
30% A, 20% c, 20% G, 30% T
D
45% A, 15% C, 25% G, 15% T

Slide 31 - Quizvraag

Het verschil tussen pre-mRNA en mRNA is dat de ......... zijn verwijderd
A
exons
B
introns

Slide 32 - Quizvraag

Maak huiswerkopdrachten B3
opdracht 30-33, 36-38, 40-43

+ doorlezen B4

Slide 33 - Tekstslide

Examenopdracht 5

Slide 34 - Tekstslide