Bij RNA wordt de T vervangen door een U PCR: welke twee primers kunnen gebruikt worden voor replicatie van dit gen?
A
5' AUA 3'
5' GCC 3'
B
3' AUA 5'
3'GCC 5'
C
3' UAU 5'
3' GGG 5'
D
5' UAU 3'
5' GGG 3'
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Bij RNA wordt de T vervangen door een U PCR: welke twee primers kunnen gebruikt worden voor replicatie van dit gen?
A
5' AUA 3'
5' GCC 3'
B
3' AUA 5'
3'GCC 5'
C
3' UAU 5'
3' GGG 5'
D
5' UAU 3'
5' GGG 3'
Slide 1 - Quizvraag
Gelelektroforese
Slide 2 - Tekstslide
https:
Slide 3 - Link
Voorkennis opdracht 1 (Bs2)
DNA replicatie
Slide 4 - Tekstslide
antwoorden
2= helicase
3= originele streng
4= DNA polymerase
5= primer
6= primase
7= DNA polymerase
8= volgende streng
9= ligase
10= replicatiestartpunt
11= leidende streng
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Programma
herhaling + voorkennis check DNA replicatie
uitleg B3 Transcriptie
Verwerkingsopdrachten + huiswerk
opdracht 30-33, 36-38, 40-43
Slide 7 - Tekstslide
Planning na de voorjaarsvakantie
Slide 8 - Tekstslide
Bij DNA replicatie worden de strengen van 3' naar 5' afgelezen
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Hoe heet het enzym dat bij de DNA replicatie complementaire nucleotiden inbouwt? (twee woorden)
Slide 10 - Open vraag
Zet de 6 stappen van replicatie in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
Primase maakt korte RNA primers
Ligase verbindt alle DNA fragmenten aan elkaar.
RNA primers worden vervangen door DNA nucleotiden
replicatie start bij het replicatie startpunt
Helicase verbreekt de waterstofbruggen en maakt van dubbelstrengs DNA enkelstrengs DNA
DNA polymerase bindt aan een primer en verlengd deze aan de 3' uiteinde.
Slide 11 - Sleepvraag
B3 Leerdoelen
Je kunt het proces van transcriptie beschrijven (deelproces van de eiwitsynthese)
voorkennis: verschillen tussen DNA en RNA
DNA synthese
Slide 12 - Tekstslide
Bs 3 Bs 4
Slide 13 - Tekstslide
Voorkennis opdracht 2
De verschillen tussen DNA en RNA
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Bij transcriptie is alleen mRNA interessant
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Transcriptie (intiatie)
Slide 19 - Tekstslide
Transcriptie (elongatie)
Slide 20 - Tekstslide
Transcriptie (terminatie)
Slide 21 - Tekstslide
Samenvatting transcriptie
1. Bij eukaryoten begint transcriptie alleen wanneer ...........(1) zijn gebonden aan de ................(2) Vervolgens kan ........................(3) binden.
2. ...........................(3) verbreekt de waterstofbruggen tussen de DNA ketens en bouwt de complementaire nucleotiden in. De keten waarop het mRNA wordt gemaakt heet de ..........................(4) De andere keten heet de ..........................(5)
3. Zodra er een eindsignaal komt dan stopt de transcriptie. De ...................(3) en het ................(6) laten snel los. De DNA helix herstelt zich.
Slide 22 - Tekstslide
RNA-processing: splicing
Slide 23 - Tekstslide
Splicing
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
B3 Leerdoelen
Je kunt het proces van transcriptie beschrijven (deelproces van de eiwitsynthese)
voorkennis: verschillen tussen DNA en RNA
DNA synthese
Slide 26 - Tekstslide
Replicatie
Transcriptie
wanneer?
H-bruggen verbroken door....
start bij...
stopt bij...
namen strengen
Voorafgaand aan celdeling
altijd gedurende leven v/e cel
helicase
replicatiestartpunt
einde chromosoom
leidende
volgende
RNA-polymerase
promotor
eindsignaal
template
coderende
Slide 27 - Sleepvraag
De coderende streng (dus niet de matrijs) van een stuk DNA heeft de volgende basen: CGAATACGGATATG. Welk RNA wordt er gevormd bij transcriptie?
Slide 28 - Open vraag
Alleen in mitochondriën is het enzym DNA-polymerase-γ actief. Dit enzym kopieert, controleert en repareert het mtDNA. Het gen voor dit enzym bevindt zich niet in de mitochondriën, maar in de celkern. In een cel kunnen de volgende processen optreden: 1 replicatie; 2 splicing; 3 transcriptie; 4 translatie
Welke processen treden op en in welke volgorde om dit enzym te maken?
A
2-3-4
B
3-2-4
C
3-4-2
D
1-3-2-4
Slide 29 - Quizvraag
Van dubbelstrengs DNA heeft een deel van een coderende-streng de nucleotidesequentie CGGATACGGTTA. Wat is de nucleotiden volgorde in het RNA-molecuul na transcriptie?
A
GCCTATGCCAAT
B
GCCUAUGCCAAU
C
CGGAUACGGUUA
D
UAACCGCACCCG
Slide 30 - Quizvraag
Een student doet onderzoek naar de nucleotidensamenstelling van een bepaald stuk dubbelstrengs DNA. Hij gebruikt hiervoor het mRNA dat gevormd is door transcriptie van dit bepaalde stuk DNA. Dit mRNA bestaat voor 45% uit adenine, voor 15% uit cytosine, voor 25% uit guanine en voor 15% uit uracil. Hieruit kan de nucleotidensamenstelling van het corresponderende DNA worden afgeleid. Wat is de procentuele verdeling van de verschillende nucleotiden in dit stuk DNA?
A
20% A, 30% C, 30% G, 20% T
B
25% A, 45 % C, 15% G, 15% T
C
30% A, 20% c, 20% G, 30% T
D
45% A, 15% C, 25% G, 15% T
Slide 31 - Quizvraag
Het verschil tussen pre-mRNA en mRNA is dat de ......... zijn verwijderd