Grammatica zinsontleding enkelvoudige zinMP

Doel van deze les
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les
Herhaling theorie zinsontleding en extra oefenen.

Slide 1 - Tekstslide

Het stappenplan

1. Onderstreep de persoonsvorm
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Zoek en benoem het gezegde (elke zin heeft een gezegde, kan werkwoordelijk of naamwoordelijk zijn)
4. Zoek en benoem het onderwerp (bijna in alle zinnen, behalve bij gebiedende wijs)
5. Zoek en benoem het lijdend voorwerp (bij ww. gezegde, niet in alle zinnen)
    Zoek de nw. rest (bij nw. gezegde, in alle zinnen)
6. Zoek en benoem het meewerkend voorwerp (niet in alle zinnen)
7. Zoek en benoem het voorzetselvoorwerp (niet in alle zinnen)
8. Benoem de bijwoordelijke bepalingen (blijven over als je alles goed benoemt hebt, kan meer dan één zijn)

Slide 2 - Tekstslide

Redekundig ontleden 

Slide 3 - Tekstslide

Het gezegde in een zin
Elke zin heeft een gezegde. Het gezegde geeft aan wat er gebeurt in de zin of wat iemand of iets is.
Is er sprake van een handeling (een doe-zin) dan heb je een werkwoordelijk gezegde. Een werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
Is er sprake van een toestand (een zijn-zin) dan heb je een naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit werkwoorden én een ander woord/andere woorden (bijvoeglijke of zelfstandige naamwoorden). 

Slide 4 - Tekstslide

Op veel plaatsen / was / het ijs / niet dik genoeg.
Deze zin bevat een..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Afgelopen weekend / hebben / veel mensen / geschaatst.
Hebben geschaatst =
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

1. Op veel plaatsen / was / het ijs / niet dik genoeg.
      bwb / nwg / ond / nwg

2. Afgelopen weekend / hebben / veel mensen / geschaatst.
     bwb / wwg / ond / wwg

In de eerste zin is geen sprake van een handeling, maar van een toestand, dus een nwg. Let op! Het deel niet dik genoeg is onderdeel van het nwg. 

In de tweede zin is sprake van een handeling, namelijk schaatsen en dus een wwg. 


Slide 7 - Tekstslide

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 8 - Quizvraag

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
wwg / ond / bwb / lv / wwg / bwb

Jullie buren voeren de handeling uit (zij boeken) = ond

wat hebben jullie buren geboekt? = een dure vakantie = lv

ook en via die site geven extra informatie en zijn bwb

Slide 9 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Voert de handeling niet uit, maar ondergaat de handeling
    vb: De keeper stopt de bal.
    De keeper handelt = onderwerp
    de bal wordt gestopt, ondergaat dus de handeling = lv 
  • Je kunt de volgende vraag stellen: wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
    Wie of wat stopt de keeper?

Slide 10 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Het lijdend voorwerp ondergaat een handeling en kan dus alleen voorkomen in een zin met een wg (een doe-zin).
  • Een lijdend voorwerp geeft nooit een maat, prijs, gewicht of tijd aan.
    vb. Deze appels kosten drie euro.  
    Drie euro is geen lv, want geeft antwoord op de vraag hoeveel de appels kosten. 

Slide 11 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv)
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
    vb. Hij speelt met de hond in de sneeuw.  
    Met de hond is geen lv, want begint met een voorzetsel.

Er staat dus niet in elke zin een lijdend voorwerp! 
(hangt af van het werkwoord)

Slide 12 - Tekstslide

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Ik kijk graag naar Netflix.

naar Netflix = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Ik / kijk / graag / naar Netflix.
ond / wg / bwb / bwb 

Het zinsdeel naar Netflix is géén lijdend voorwerp:
- Netflix ondergaat de handeling niet;
- een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (en naar is een voorzetsel)

Slide 15 - Tekstslide

De muziekleraar heeft mij een nieuw muziekstuk meegegeven.
A
mij = lv een nieuw muziekstuk = ond
B
mij = mv een nieuw muziekstuk = lv

Slide 16 - Quizvraag

De muziekleraar / heeft / mij / een nieuw muziekstuk /meegegeven. 

ond / wwg / mv (aan mij) / lv / wwg

mij is hier de ontvanger en dus het meewerkend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (mv)
Sommige werkwoorden geven een handeling aan waarbij iemand (of iets) iets ontvangt. 
vb. Ik / stuur / mijn oma / een kaart.
ik voer de handeling uit = onderwerp
een kaart ondergaat de handeling (wordt gestuurd) = lv
mijn oma ontvangt de kaart = meewerkend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp
  • Je kunt het mv vinden door de volgende vraag te stellen: 
    aan wie of voor wie + onderwerp + werkwoordelijk gezegde (+ lv)
    Ik / stuur / mijn oma / een kaart.
    Aan wie stuur ik een kaart?
  • Voor een mv, staat (of kan staan) het voorzetsel aan of voor
    Ik / stuur / (aan) mijn oma / een kaart.
  • Let op! Het voorzetsel aan of voor geeft niet altijd een mv aan. Als het een plaats aangeeft en niet iemand die ontvangt, dan is het géén mv. 
    vb. Onze jassen hangen aan de kapstok.

Slide 19 - Tekstslide

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

meewerkend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen mv
B
mijn oude juf
C
voor haar verjaardag
D
een verjaardagskaart

Slide 20 - Quizvraag

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.

Lijdend voorwerp =
A
Deze zin heeft geen lv.
B
mijn oude juf
C
ik
D
een verjaardagskaart

Slide 21 - Quizvraag

Mijn oude juf / stuur / ik / altijd / een verjaardagskaart / voor haar verjaardag.
mv (aan mijn oude juf) / wwg / ond / bwb / lv / bwb

voor haar verjaardag is een bwb en geen mv:
- geeft informatie over wanneer;
- haar verjaardag is geen ontvanger van de kaart;
- je kunt voor niet weglaten.

Mijn oude juf is de ontvangen van de kaart en dus mv.

Slide 22 - Tekstslide

Ik / hang / het schilderij / aan de muur.

aan de muur = mv
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Ik / hang / het schilderij / aan de muur. 
ond / wwg / lv / bwb

aan de muur is bwb en geen mv:
- de muur is geen ontvanger;
- aan de muur geeft informatie over waar ik het schilderij hang. 

Slide 24 - Tekstslide

Veel mensen waren blij met alle sneeuw en het ijs.
met alle sneeuw en het ijs = lv
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Veel mensen / waren / blij / met alle sneeuw en het ijs.
    ond                ng       ng       bwb

Het zinsdeel met alle sneeuw en het ijs is géén lijdend voorwerp:
- waren blij is een toestand en geen handeling, de zin bevat dus een ng
- in een zin met ng staat nooit een lv (een lv ondergaat immers een handeling)

Slide 26 - Tekstslide

Het voorzetselvoorwerp
  • Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel (en dus geen lv kan zijn!).
  • Het voorzetsel vormt een min of meer vaste combinatie met het werkwoord (wachten op, streven naar, vertrouwen op).
  • Je kunt het voorzetsel niet vervangen door een ander voorzetsel.
  • De combinatie van het werkwoord met het voorzetsel heeft een figuurlijke en geen letterlijke betekenis.

Slide 27 - Tekstslide

Veel mensen waren blij met alle sneeuw en het ijs.
met alle sneeuw en het ijs = vzv
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Veel mensen / waren / blij / met alle sneeuw en het ijs.
 ond / nwg / nwg / vzv

met alle sneeuw en het ijs is vzv:
- zin heeft een nwg, dus kan er geen lv in de zin staan;
- blij zijn met is een vaste combinatie.

Slide 29 - Tekstslide

Ik / hang / het schilderij / aan de muur.

aan de muur = vzv
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Ik / hang / het schilderij / aan de muur. 

aan de muur is géén voorzetselvoorwerp

Als je 'aan' vervangt door een ander voorzetsel heb je nog steeds een goede zin.
Daarnaast is 'hangen aan' geen vaste combinatie van werkwoord en voorzetsel, het kan ook zijn hangen in, hangen bij, hangen tussen.
Let op! 
In de zin: "Hij hangt aan haar lippen."  is er wel sprake van een vzv. In dat geval kun je aan niet vervangen. Er is hier geen sprake van een letterlijke plaatsbepaling. 

Slide 31 - Tekstslide

De demonstratie / liep / door verschillende misverstanden / uit / op een gigantische vechtpartij.

door verschillende misverstanden = vzv
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

De demonstratie / liep / door verschillende misverstanden / uit / op een gigantische vechtpartij.

op een gigantische vechtpartij = vzv
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

De demonstratie / liep / door verschillende misverstanden / uit / op een gigantische vechtpartij.

door verschillende misverstanden = bwb 
geen sprake van een combinatie werkwoord voorzetsel (uitlopen door) 

op een gigantische vechtpartij = vzv 
vaste combinatie van werkwoord en voorzetsel: uitlopen op

Slide 34 - Tekstslide

Bekijk de uitlegfilmpjes als je de leerstof nog niet beheerst en maak daarna de opdrachten.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Dit zinsdeel begint nooit met een voorzetsel
Dit zinsdeel kan slechts met twee specifieke voorzetsels beginnen
Dit zinsdeel kan met allerlei voorzetsels beginnen
Als dit zinsdeel begint met een voorzetsel, dan kun je het voorzetsel in principe ook weglaten. Wellicht moet je dan wel de woordvolgorde in de zin veranderen.
Als dit zinsdeel met een voorzetsel begint, dan kun je het voorzetsel niet weglaten.
Dit zinsdeel betreft meestal een tijd, plaats of een manier waarop iets gebeurt.
Dit zinsdeel zegt iets over het gezegde in een zin
Dit zinsdeel is een soort ontvanger in de zin.
Dit zinsdeel vind je door de vraag te stellen:

wat/wie+wwg+ond?
Aan dit zinsdeel kun je soms de voorzetsels aan of voor toevoegen.

Slide 38 - Sleepvraag

Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp 
Werkwoordelijk gezegde 
Naamwoordelijk gezegde 
Lijdend voorwerp 
Meewerkend voorwerp 
Bijwoordelijke bepaling
De zin van tijd veranderen. 
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel. 
Wie of wat doet er iets? 
Alle werkwoorden uit de zin. Incl. PV. 
Werkwoorden + naamwoordelijk deel. 
Aan wie of voor wie + wg + ow + lv?
Alles wat je nog niet hebt benoemd
Wie of wat + wg + o 

Slide 39 - Sleepvraag

Zet de stappen van de zinsontleding in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zinsdelen strepen zetten.
Persoonsvorm zoeken.
Gezegde bepalen.
Onderwerp zoeken.
Lijdend voorwerp zoeken.
Meewerkend voorwerp zoeken.
Bijwoordelijke bepaling(en) benoemen.

Slide 40 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 41 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 42 - Sleepvraag

Benoem alle zinsdelen.
Vorig schooljaar / heeft / Sanne / de lesstof

 / nog / aan Joris / uitgelegd.
pv - wg
ow
wg
lv
mv
bwb
bwb

Slide 43 - Sleepvraag

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Kunnen
kleurplaten van kinderen
een aansprekend verhaal
aan mensen
vertellen?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
mv
bwb
Waarheen?
bwb
Waarom?
bwb
Waar?

Slide 44 - Sleepvraag

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Kunnen
kleurplaten van kinderen
een aansprekend verhaal
aan mensen
vertellen?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
mv

Slide 45 - Sleepvraag

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Met een chartermaatschappij
vlieg
volgens een vaste dienstregeling.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
je
niet
o
pv/wg
wg
lv
mv
bwb
Waarmee?
bwb
Wel/niet?
bwb
Hoe?

Slide 46 - Sleepvraag

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
De lovende recensies
 beloven
 de bioscoopgangers
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
 een ontroerende film.
o
pv/wg
wg
lv
mv

Slide 47 - Sleepvraag

Piet en Jan/ hebben /pindakaas/ gekocht.
Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk
gezegde
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.

Slide 48 - Sleepvraag

2. Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Mijn vader 
heeft
snel
het eten
voor mij
opgewarmd

Slide 49 - Sleepvraag

Klaar?

Slide 50 - Tekstslide