Mevrouw Schulten legt de opdracht uit.
Mevrouw Schulten legde de opdracht uit.
Mevrouw Schulten heeft de opdracht uitgelegd.
Mevrouw Schulten had de opdracht uitgelegd.
Mevrouw Schulten zal de opdracht moeten uitleggen.
Mevrouw Schulten zou de opdracht moeten uitleggen.
Mevrouw Schulten zal de opdracht uitgelegd moeten hebben.
Mevrouw Schulten zou de opdracht uitgelegd moeten hebben.