§13 Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Werkwoordspelling
Werkwoordsvormen en werkwoordstijden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Huiswerk bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag (zelfstandig aan het werk? Maak dan opdracht 2 t/m 4 op blz. 267)

Slide 2 - Tekstslide

Wat valt je op?
De docent legt de opdracht uit.

De docent legde de opdracht uit.

De docent heeft de opdracht uitgelegd.

De docent had de opdracht uitgelegd.

Mevrouw zou de opdracht uit kunnen leggen.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordstijden
Een werkwoord kan verschillende 'tijden' hebben. Je gebruikt het ww op verschillende manieren. De manieren hebben een naam: werkwoordstijden

Er zijn verschillende werkwoordstijden: 

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordstijden
OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd
         Ik speel gitaar. 
VTT: voltooid tegenwoordige tijd
        Ik heb gitaar gespeeld.
OVT: onvoltooid verleden tijd
        Ik speelde gitaar. 
VVT: voltooid verleden tijd
       Ik had gitaar gespeeld.

OTTT/OVTT/VTTT/VVTT: toekomende  tijd

Voltooide tijd: hulpwerkwoord (hebben of zijn) + voltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan
Stap 1: Bepaal het gezegde.

Stap 2: Staat er een vorm van hebben of zijn + een voltooid deelwoord in de zin? Dit bepaalt de eerste letter. Voltooid (V) of Onvoltooid (O)

Stap 3: In welke tijd staat de persoonsvorm? Dit bepaalt de tweede letter.
Tegenwoordig (T) of Verleden (V).
STAP 4: Staat er een vorm van 'zullen' in de zin? Ja=T erbij. Nee=niets erbij.
Stap 4: Rond af met T voor tijd.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Heb je het huiswerk al gemaakt?

  • Gezegde: heb gemaakt 
  • Heb + voltooid deelwoord (gemaakt): voltooid (V)
  • De persoonsvorm (heb) staat in de tegenwoordige tijd: tegenwoordig (T)
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  •  VTT: voltooid tegenwoordige tijd

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Zullen wij een tien halen voor de toets?
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Nee = O
  • Pv in TT of VT? > TT, dus OT
  • Vorm van zullen? Ja > OTT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • OTTT

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Hij zou de prijs kunnen winnen.
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Nee = O
  • Pv in TT of VT? > VT, dus OV
  • Vorm van zullen? Ja > OVT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • OVTT

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Zullen ze naar Spanje zijn geweest?
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Ja = V
  • Pv in TT of VT? > TT, dus VT
  • Vorm van zullen? Ja > VTT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • VTTT

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Zou hij op dat feest hebben gedanst?
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Ja = V
  • Pv in TT of VT? > VT, dus VV
  • Vorm van zullen? Ja > VVT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • VVTT

Slide 11 - Tekstslide

Hij kijkt naar een serie.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 12 - Quizvraag

Cenny heeft vandaag een haai gezien.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 13 - Quizvraag

Pat zou die barbecue kunnen aansteken.
A
ottt
B
ovtt
C
vtt
D
vvtt

Slide 14 - Quizvraag

Jay zal in Spanje veel eten kopen.
A
ottt
B
ovtt
C
vttt
D
vvtt

Slide 15 - Quizvraag

Justin zou getekend kunnen hebben in caravan.

A
ott
B
ovt
C
vvtt
D
ottt

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag
Groep instructie: maak opdracht 2 en 3 op blz. 267
Groep zelfstandig: maak opdracht 2 t/m 4 op blz. 267

Slide 17 - Tekstslide