Bij de meeste werkwoorden hoor je dat er een -t achter komt.
Hij werkt, jij zingt of zij praat.
Bij werkwoorden die eindigen op -den hoor je dat niet.
Bijvoorbeeld: vinden, redden, snijden.
Vul dan in gedachten het werkwoord lopen in.
Zij vind ... hem erg leuk. -t? Zij loopt hem erg leuk. Ja, een -t!
Ik vind ... het niet aardig. -t? Ik loop het niet aardig. Nee, geen -t!