Les 4 / herhaling verwijswoorden & signaalwoorden
1 / 32
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Verwijzen naar 'dieren of dingen' mag ook met 'zij'.
Waar of niet waar?
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
De studenten waren te laat. Zij moesten allemaal nablijven.
Wat is het verwijswoord?
Wat is het verwijswoord?
A
De studenten
B
Zij
Slide 5 - Quizvraag
De monteur komt morgen terug. Hij moet eerst een onderdeel bestellen.
Wat is het verwijswoord?
Wat is het verwijswoord?
A
De monteur
B
Hij
Slide 6 - Quizvraag
De toeristen waren verdwaald. Pas toen ze iemand tegenkwamen die Engels sprak, wisten ze de weg terug te vinden.
Waar verwijst 'ze' naar?
Waar verwijst 'ze' naar?
A
Toeristen
B
Iemand
Slide 7 - Quizvraag
De docent wist helemaal niets te vertellen over de lesstof. Hij had de les niet goed voorbereid.
Wat is in deze zin het verwijswoord?
Wat is in deze zin het verwijswoord?
A
Docent
B
Lesstof
C
Hij
D
Les
Slide 8 - Quizvraag
De leraren gaan morgen staken. Volgens ... krijgen ze te weinig salaris.
A
Hen
B
Hun
Slide 9 - Quizvraag
Dat tijdschrift is van hen. Het is ... tijdschrift.
A
Hun
B
Zijn
C
Hen
D
Haar
Slide 10 - Quizvraag
De docent legt ... toetsen klaar voor de leerlingen.
A
Deze
B
Dit
Slide 11 - Quizvraag
Het meisje ... daar loopt, is een bekende vlogger.
A
Die
B
Dat
Slide 12 - Quizvraag
Mijn autosleutel ligt op tafel. Wil je ... even aangeven?
A
Deze
B
Die
Slide 13 - Quizvraag
De meneer ... daar loopt, is de vriend van Jan.
A
Dat
B
Die
Slide 14 - Quizvraag
De vrouw, ... veel wordt geroddeld, is al dagen niet meer gezien.
A
Over wie
B
Waarover
Slide 15 - Quizvraag
De school, ... veel goede recensies zijn geschreven, ontvangt meer inschrijvingen van studenten.
A
Over wie
B
Waarover
Slide 16 - Quizvraag
De jongen ... hij samenwerkt bij DHL, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie
Slide 17 - Quizvraag
De auto ... wij zitten, is veel te klein voor vijf man.
A
In wie
B
Waarin
Slide 18 - Quizvraag
De medewerker, ... veel wordt geklaagd door klanten, is altijd chagrijnig.
A
Waarover
B
Over wie
Slide 19 - Quizvraag
In welke zin wijzen de signaalwoorden
op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.
Slide 20 - Quizvraag
Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen
Slide 21 - Quizvraag
Om welk tekstverbanden gaat het in zin 2?
A
volgorde
B
opsomming
C
reden
D
tijd
Slide 22 - Quizvraag
Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?
Slide 23 - Open vraag
Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?
Slide 24 - Open vraag
Welk signaalwoord dat
eindigt op een S hoort op
het laatste stippellijntje?
Slide 25 - Open vraag
Op welk tekstverband wijst
het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 26 - Quizvraag
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
Slide 27 - Sleepvraag
Tekstverband = voorbeeld / toelichting
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
ook
Slide 28 - Sleepvraag
Welk signaalwoord dat wijst op
het tekstverband oorzaak-gevolg
staat in zowel zin 4 als 7?
Slide 29 - Open vraag
“Wanneer het volle maan is
en de maan het dichtst bij
de aarde staat ...” Van welk
tekstverband is hier sprake?
A
volgorde
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming
