1.1 Voor niks gaat de zon op

Wat wordt er onderzocht bij het vak economie?
1 / 14
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat wordt er onderzocht bij het vak economie?

Slide 1 - Open vraag

Lesdoelen
  • Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed. 

Slide 2 - Tekstslide

Productiefactoren
  • Middelen die je nodig heb om een goed of dienst te kunnen produceren.
  • Kapitaal =goederen die bij productie nodig zijn
  • Arbeid = werknemers
  • Natuur = lucht/grond/(regen)water
  • Ondernemerschap = eigenaar van het bedrijf 

Slide 3 - Tekstslide

Aan de slag
Maken: opdracht 2 en 3 
Tijd: 5 minuten
Klaar? Bedenk bij elke productiefactor eigen voorbeelden

Slide 4 - Tekstslide

Schaarse goederen en vrije goederen
  • Goed = tastbaar
  • Dienst = niet tastbaar

  • Schaarse goederen = hier productiefactoren voor nodig
  • Vrije goederen = geen productiefactoren voor nodig

Slide 5 - Tekstslide

De behoeften van mensen
  • Wat zijn behoeften?
  • Wensen 
  • Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig:
  • Tijd & geld

  • KEUZES MAKEN! 

Slide 6 - Tekstslide

Zelfvoorziening en consumeren
  • 2 mogelijkheden om in je behoeften te voorzien:
  • Zelfvoorziening = maken = tijd
  • Consumeren = kopen = geld
  • Consument = iemand die iets koopt
  • Consumptiegoed = goederen waarmee een consument in zijn behoeften voorziet

Slide 7 - Tekstslide

Welke productiefactoren wordt gemaakt met andere productiefactoren?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 8 - Quizvraag

Goed

Dienst
Kapper
Openbaar vervoer
Autofabrikant
Uitgeverij schoolboeken
Middelbare school
Producent van lcd-tv's

Slide 9 - Sleepvraag

Wat zijn jou middelen?
A
je behoeften
B
je inkomen en spaargeld
C
het aanbod in de winkels

Slide 10 - Quizvraag

Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Geen productiefactor
Oven in een restaurant
Oven bij jou thuis
Auto waarmee de post bezorgd wordt
Auto van je moeder
Postbezorger
Het water in een parkvijver
Koelwater bij een kerncentrale
Computer bij de Rabobank

Slide 11 - Sleepvraag

Hoe geef je antwoord?
  • Antwoorden in hele zinnen
  • Vraag herhalen in je antwoord 
  • Leg de begrippen uit

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
  • Wat? 1.1: 5 tm 8, 10, 11, 13 tm 15
  • hoe? Eerste 5 minuten in stilte
  • Klaar? Nakijken 

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed. 

Slide 14 - Tekstslide