Le pluriel

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

PLURIEL
Vandaag gaan we leren en begrijpen hoe je in het Frans zelfstandige naamwoorden in het meervoud zet.
bloem - bloemen
meisje - meisjes
doos - dozen

Slide 2 - Tekstslide

RÈGLE
In het Frans maak je een meervoud, door een -S aan het woord toe te voegen:

le garçon - les garçons
la voiture - les voitures

Let erop dat alles in de zin meervoud wordt!

Slide 3 - Tekstslide

Le pluriel de certains mots
3 GROEPEN:

Groep 1: Zelfstandige naamwoorden die eindigen op 's', 'z' of 'x' krijgen GEEN extra 's' in het meervoud.

le bus - les bus
le prix - les prix

Slide 4 - Tekstslide

Le pluriel de certains mots
Groep 2:

Zelfstandige naamwoorden die eindigen op 'eau' of 'eu' krijgen een 'x' in het meervoud.

le cadeau    -    les cadeaux
le feu             -    les feux

Slide 5 - Tekstslide

Le pluriel de certains mots
Groep 3

Zelfstandige naamwoorden die eindigen op 'al' krijgen 'aux' in het meervoud.

l'animal     -    les animaux
le cheval   -    les chevaux

Slide 6 - Tekstslide

Le pluriel de certains mots
Let op!

2 voorbeelden die je gewoon moet leren:

le travail    -   les travaux
l'oeil            -   les yeux

Slide 7 - Tekstslide

Zet volgende zin in het meervoud:
La fille est dangereuse.

Slide 8 - Open vraag

Zet volgende zin in het meervoud:
De cadeaus zijn duur.

Slide 9 - Open vraag

Welke meervoudsvorm is correct?
A
l'oeils
B
cheveus
C
animaux
D
hôpitals

Slide 10 - Quizvraag

Wat is hel meervoud van 'école'?
A
écolen
B
écoles
C
écoloos
D
écolaux

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'vélo'
A
véloen
B
vélos
C
véloos
D
vélaux

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Les travails sont difficiles.
B
Les travaux est difficiles.
C
Les travaux sont difficile.
D
Les travaux sont difficiles.

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Le feu sont rouge.
B
Les feus sont rouges.
C
Les feux sont rouges.
D
Les feux sont rouge.

Slide 14 - Quizvraag

Zet onderstaande zin in het meervoud:
Le jeu est amusant.

Slide 15 - Open vraag

Zet de volgende zin in het meervoud:
Le bateau est beau.

Slide 16 - Open vraag

Zet de volgende zin in het meervoud:
Le prix est bon.

Slide 17 - Open vraag

Au travail!
Ex. le dessin les dessins de tekeningen 
 
1 la voiture ………………………… ……………………...
2 le jardin ………………………… …………………………
3 l’adresse ………………………… ………………………
4 le quai ………………………… ………………………… 
5 l’arbre ………………………… ……………..............
6 la faute ………………………… ………………………… 


Slide 18 - Tekstslide

Au travail
1 château - En France, il y a beaucoup de …………………. 
2 feu - Le 14 juillet, il y a beaucoup de ………………… d’artifice. 
3 bras - Le garçon a cassé ses deux …………………. 
4 bureau - Mon père a deux ………………….
5 jeu - Tu aimes les ………………… vidéo? 
6 animal - À Artis, il y a des ………………… d’Afrique. 
7 nez - Mes grands-parents ont des grands …………………. …………………………
8 cadeau À la Saint-Nicolas, on me donne des …………………. …………………………

Slide 19 - Tekstslide

Résumé
Dus, wat heb je vandaag geleerd?
........

1. Lees de introductietekst van Unité 3 (page 86)
2. Maak de Quizvragen van 3.0 en ligne

Slide 20 - Tekstslide