1.1 (Havo) / 1.1 + 1.2 (Vwo) Elektrische energie opwekken en vervoeren

1.1 (Havo) / 1.1 + 1.2 (Vwo) Elektrische energie opwekken en vervoeren
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

1.1 (Havo) / 1.1 + 1.2 (Vwo) Elektrische energie opwekken en vervoeren

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Oefeningen bespreken
15 min
-Elektriciteitscentrale
15 min
-Elektriciteitsnet
05 min
-Transformators
15 min
-Oefenen
20 min

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt de onderdelen van een elektriciteitscentrale beschrijven.
  • Je kunt de kenmerken van gelijkspanning en wisselspanning met elkaar vergelijken.
  • Je kunt uitleggen waarom in het elektriciteitsnet verschillende spanningen worden gebruikt.
  • Je kunt het principe van een transformator uitleggen.
  • Je kunt aan de hand van de verhouding van het aantal windingen de spanningsverhoging of spanningsverlaging in een transformator berekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al over elektriciteit?

Slide 4 - Woordweb

Hoe denk je dat elektriciteit ontstaat?

Slide 5 - Woordweb

Hoe wordt elektriciteit opgewekt.
Bijna alle elektriciteit dat in de wereld opgewekt wordt, gebeurt door middel van 2 dingen:
  • Een spoel
  • Een magneet

Wanneer je de magneet in en uit de spoel beweegt, ontstaat er stroom, dit heet een dynamo/generator.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe wordt elektriciteit opgewekt?
De wisselspanning die ontstaat wordt ook wel inductiespanning genoemd.

Slide 7 - Tekstslide

Dynamo
Zo ontstaat een wisselspanning in een dynamo.
Het stuk metaal rondom de spoel heet weekijzer.
Deze is makkelijk magnetisch te maken en weer  niet magnetisch te maken.

Slide 8 - Tekstslide

De elektriciteitscentrale
Je weet ondertussen dat elektriciteit kan komen van zonnepanelen, windturbines en batterijen.

Maar de meeste elektriciteit wordt gemaakt in
elektriciteitscentrales.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe werkt een
elektriciteitscentrale?
  1. Water wordt verwarmd door een brandstof te verbranden.
  2. Water verandert in stoom en de druk die de stoom heeft draait een turbine aan.
  3. De turbine laat een magneet in een spoel draaien waardoor er een generator gaat werken, deze wekt de stroom.
  4. De stoom wordt afgekoeld door koelwater en kan weer hergebruikt worden.

Slide 10 - Tekstslide

Koelwater
Koelwater moet koud zijn en dus van een plek
vandaan komen waar veel water is.

Vaak zijn dat meren, rivieren of zeeën.

Slide 11 - Tekstslide

Zet de onderdelen van de elektriciteitscentrale in de juiste volgorde.
Verandert water in stoom.
Laat een magneet draaien
Wekt elektrische energie op
Verandert stoom in water
Brander
Koeler
Turbine
Generator

Slide 12 - Sleepvraag

Energieverlies
De kabels waar stroom doorheen gaat, worden warm vanwege alle elektriciteit.
Een deel van de elektriciteit wordt dus omgezet in warmte, dit heet energieverlies.

Daarom wordt energie vaak met hoge spanningen verplaatst, zodat het minder snel warmte verliest.

Slide 13 - Tekstslide

Hoogspanning
Hoogspanningsmasten vervoeren elektriciteit met een
hoge spanning.

De hoogspanning is 380000 Volt.

De spanning in je huis kan niet zo groot zijn want dat is
te gevaarlijk, daarom moet de spanning omlaag.

Slide 14 - Tekstslide

Netspanning
In een transformatorhuisje wordt de hoogspanning omgezet naar een lagere spanning, eentje die in elk gebouw in Nederland gebruikt wordt.

De netspanning, deze is 230 Volt.

Slide 15 - Tekstslide

Spanning voor onze elektriciteit
Omdat een magneet rondjes draait in een spoel in de energiecentrale ontstaat er een wisselspanning.
Dit is een spanning die constant van een + spanning naar een - spanning beweegt.

In tegenstelling tot bijvoorbeeld een batterij die steeds dezelfde spanning afgeeft, de gelijkspanning.

Slide 16 - Tekstslide

Frequentie en polariteit (V)
De wisselspanning in onze elektriciteit heeft een frequentie (f) van 50 Hz (Hertz). Dat betekent dat de spanning die van + naar - gaat, dat 50 keer doet in  1 seconde.

De negatieve waarden willen zeggen dat de polariteit van de spanning is omgedraaid: plus is min geworden en min plus.

Slide 17 - Tekstslide

Effectieve spanning
Het maakt voor sommige apparaten niet uit of ze op de wisselspanning van het stroomnet werken of op een gelijkspanning van 230 V. 

Een waterkoker bijvoorbeeld produceert in beide gevallen evenveel warmte. Je zegt daarom dat de effectieve spanning van het lichtnet 230 V is

Slide 18 - Tekstslide

Transformator
De spanning op onze stroomnet is dus over het algemeen 230 V.
Maar de meeste apparaten kunnen die spanning niet aan, die hebben een lagere spanning nodig.

Daarom hebben apparaten vaak een transformator, deze zet de 230 V om in een gepaste spanning, zoals 12 V.

Slide 19 - Tekstslide

Hoe werkt een transformator?
In een transformator zit een primaire spoel en een secundaire spoel om een stuk metaal gewikkeld.
  • De stroom van het stopcontact gaat naar de primaire spoel, hierdoor wordt de spoel een elektromagneet.
  • Het stuk metaal wordt hierdoor magnetisch.
  • Omdat het stuk metaal magnetisch is en in de secundaire
    spoel zit, zal deze stroom maken.
  • Omdat de secundaire spoel minder windingen heeft, is de
    spanning lager geworden.

Er gaat dus geen directe stroom van het stopcontact naar het
apparaat, het gaat dus altijd via een magneetwerking.

Slide 20 - Tekstslide

Omhoog en omlaag transformeren
Bij een transformator kan je de spanning zowel omhoog als omlaag brengen, dit heeft dus te maken met het aantal windingen in een spoel.

De spanning of winding die nodig is kan je berekenen met de volgende formule:

Slide 21 - Tekstslide

De transformator van een deurbel zet een wisselspanning van 230 V om in een wisselspanning van 12 V. De primaire spoel heeft 400 windingen.
Bereken het aantal windingen van de secundaire spoel.

Slide 22 - Open vraag

Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 23 - Open vraag

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Havo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 1:
1 t/m 7

Vwo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 1:
1, 2, 3
Hoofdstuk 1 Paragraaf 2:
1 t/m 5 + 7

Slide 24 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 25 - Tekstslide