Fictie

Fictie

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Laatste uurtje voor de toets!
  • Gezamenlijke start
  • Zelfstandig leren / vragen stellen
  • Quiz

Slide 2 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Fictie = een verzonnen verhaal

Non-fictie = een tekst over de werkelijkheid, niet verzonnen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Beoordelingswoorden
  • Mensen hebben over van alles een mening.
Zo is een verhaal bijvoorbeeld spannend, saai, grappig of zielig.
  • Een mening is persoonlijk.
  • Om op een goede manier je mening te kunnen geven, is het handig om beoordelingswoorden te gebruiken.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

  • Onderscheid tussen verhaal en gedrag.
    Zo is een verhaal bijvoorbeeld oppervlakkig, saai, ontroerend of spannend.
    Zo  kun je het gedrag van een personage herkenbaar vinden of je aan het denken zetten.

  • Je moet kunnen uitleggen waarom je een bepaald beoordelingswoord hebt gekozen. Die uitleg noem je een reden of een argument.

Slide 7 - Tekstslide

Soorten verhalen
  • Realistische en niet-realistische verhalen.
  • Realistische verhalen lijken op gebeurtenissen die in het echt ook kunnen gebeuren.
  • Niet-realistische verhalen kunnen in het echt niet voorkomen. Bijvoorbeeld: dieren die kunnen praten.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Spanning
  • Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen.
    - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
  • Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
  • Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.

Slide 10 - Tekstslide

  • Door het 'antwoord' uit te stellen, blijf je doorlezen.
  • Ook de omgeving heeft een rol in de spanning.
  • Cliffhanger = het verhaal eindigt op een heel spannend moment.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdpersonen
  • Hoofdpersonen: 
    - hebben net als echte personen gedachten, gevoelens en meningen.
    - In een verhaal kom je veel van die gedachten en gevoelens te weten.
    - Je ontdekt hun karakter.
    - Aan hun innerlijk besteedt het verhaal veel aandacht.

Slide 12 - Tekstslide

Bijfiguren
  • Leer je meestal alleen van de buitenkant kennen.
  • Hebben ook gedachten en gevoelens, maar die kom je vaak niet te weten.
  • In een boek wordt het uiterlijk meestal wel beschreven, maar voor een groot gedeelte moet je dat er zelf bij bedenken.
  • Personen in verhalen hebben iets met elkaar te maken. Vaak komen hoofdpersonen/bijfugren met elkaar in conflict.

Slide 13 - Tekstslide

Eigenschappen
betrouwbaar - onbetrouwbaar
verlegen - vrij
angstig - dapper
gesloten - spontaan
druk - rustig
acief - lui
eerlijk - oneerlik

Slide 14 - Tekstslide

Nog even oefenen? Differentiatieboek:
  • Zelftoets blok 2, blz. 20, 'over lezen'.
  • Zelftoets blok 3, blz. 33, 'over lezen'.
  • Zelftoets blok 4, blz. 44, 'over lezen'.
  • Zelftoets blok 5, blz. 56, 'over lezen'.
  • Zelftoets blok 6, blz. 69, 'over lezen'.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 16 - Quizvraag

Welk verhaalsoort hoort bij een verhaal dat over liefde gaat?
A
mythe
B
avonturenverhaal
C
liefdesverhaal
D
geen van deze antwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een open plek?
A
een plek waar het verhaal zich bevindt
B
datgene wat verzwegen wordt in een verhaal
C
de hints die de schrijver in een verhaal geeft

Slide 18 - Quizvraag

Is een verhaal waarin dieren kunnen praten, realistisch of niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 19 - Quizvraag

Is een verzonnen verhaal (fictie) over loverboys realistisch f niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer een verhaal eindigt op een spannend moment, hoe noem je dat dan?
A
Een open plek
B
Een cliffhanger
C
Een gesloten plek.
D
Fictie

Slide 21 - Quizvraag

Bewering:
van bijfiguren kom je meer te weten dan van hoofdpersonen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Hoe herken je de hoofdpersoon in een verhaal?

Slide 23 - Open vraag

Is een krantenbericht fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 24 - Quizvraag

Welk doel hoort bij een leesboek? (fictie)
A
informeren
B
amuseren/vermaken
C
activeren

Slide 25 - Quizvraag

Hoe herken je een bijfiguur in een verhaal?

Slide 26 - Open vraag