Hst 20, 21, 22 Grammatica en intro periode 3

Vandaag blokuur
  1. 'Bijpraten' oefening - 20-25 min
  2. Aanpak komende maanden - 5 min 
  3. Starttoets 'waar sta je m.b.t. redekundig ontleden PV/ OW/ WWG/ LV/ MW - 25-30 min
  4. Lezen kranten artikel 


1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Vandaag blokuur
  1. 'Bijpraten' oefening - 20-25 min
  2. Aanpak komende maanden - 5 min 
  3. Starttoets 'waar sta je m.b.t. redekundig ontleden PV/ OW/ WWG/ LV/ MW - 25-30 min
  4. Lezen kranten artikel 


Slide 1 - Tekstslide

Kenmerken goede vragen
- Een goede vraag is neutraal geformuleerd. 
- Stel open vragen
- Een open vraag zorgt ervoor dat iemand begint te praten en niet alleen 'ja' of 'nee' hoeft te antwoorden.  
- Een open vraag begint bijvoorbeeld met wat, hoe, waarom, welke, in welke mate, waarom, wat voor etc. 

Slide 2 - Tekstslide

Bijpraten
Drie post-its. Schrijf op (zonder overleg):
Post-it 1: wat wil je in 2022 meemaken? 
Post-it 2:  welk nieuwsbericht viel je op in de kerstvakantie? 
Post-it 3: wat zou je doen met een miljoen €? 

Als je klaar bent plak je de post-its op je rug. 
Je wacht tot iedereen klaar is. 

Slide 3 - Tekstslide

Rondlopen
Je gaat door de klas lopen.
Als ik 'stop' zeg sta je stil.
Je vormt een duo met de klasgenoot rechts van je. 
Je laat elkaars post-its zien.
Stel minimaal één open vraag over de post-its.  
Opdracht: aan het einde van het gesprek kun je samenvatten wat de ander heeft geantwoord op jouw vraag. 

Slide 4 - Tekstslide

Nog een keer

Slide 5 - Tekstslide

Komende weken/periode 3
Geen PTO
Herhalen / wegwerken achterstanden
Voor jullie: best goed gegaan tot nu. 
Inhalen: Leesvaardigheid hst 2, 3, 4 en 17, 18, 19 en verder met 32, 33, 34.
Verder met Fictie (23/24), Schrijven (25/26) en Taalverzorging (werkwoordspelling 27/28/29).

Slide 6 - Tekstslide

Centraal staat lezen en schrijven.

Redekundig Ontleden t/m meewerkend voorwerp (KERN 20, 21, 22)
Werkwoorden (persoonsvorm tt, vt, (on)voltooid deelwoord, onregelmatige ww, Engelse ww) (27, 28, 29)
Fictie personages, helden, schurken (23, 24)
Leesvaardigheid (herhalen 2,3,4 & 17, 18, 19; nieuw: 32, 33, 34)
Schrijven (Indeling tekst, alinea-indeling, zinsverbanden 25, 26, 33)
Exacte leerdoelen volgen; hieronder planning en onderwerpen



Slide 7 - Tekstslide

Verschillen 
Er zijn verschillen in de klas. Ik start telkens met een toets: 
- doe je deze goed, dan ga je aan een ander onderwerp beginnen. En mag je meer zelfstandig werken. 
- gaat het nog niet zo goed, dan ga je in de les met mij aan de slag over de toetsonderwerpen. Daarnaast doe je de opdracht. 

Telkens lessengroepen van 4-5 lessen over een onderwerp




Slide 8 - Tekstslide

Deze week
Start met grammatica redekundig ontleden
Goede score: rest van week een opdracht over hst 3, 19 & 25 (uitleg woensdag)
Slechte of matige score: rest van week in klas ontleden, thuis opdracht over hst 3, 19 & 25 (uitleg woensdag)


Slide 9 - Tekstslide

Vragen??

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag 

Start- of inventarisatie toets redekundig ontleden

Je werkt in stilte 


Slide 11 - Tekstslide

Als klaar 
Ga je lezen in je leesboek

Slide 12 - Tekstslide

Starttoets 



Ga naar RTTI/TestFox 
  

Slide 13 - Tekstslide

Waar denk je aan bij grammatica?
(redekundig ontleden)?

Slide 14 - Open vraag

Stappenplan ontleden
(1. zin in zinsdelen opdelen)
2. persoonsvorm  + werkwoordelijk gezegde
3. onderwerp 
4. lijdend voorwerp
5. meewerkend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag: ontleed de zinnen
1. Veel rijke voetballers kopen een elektrische auto voor hun vriendin. 
2. De veelbelovende judoka zit lekker in haar vel. 
3. Het Noordpoolijs is aan het smelten. 
4. Wat zit jij je moeder te appen?
5. De boeren hebben het malieveld vernield.  

Slide 16 - Tekstslide

Vandaag (woensdag) 
Door Testfox heen: kijk naar je fouten

Korte uitleg hulpwerkwoord - zelfstandig werkwoord

Boek De Executie beneden

Slide 17 - Tekstslide

Starttoets 

Ga naar RTTI/TestFox 
Kijk naar je resultaten 
  

Slide 18 - Tekstslide

Beneden halen

Tussen 12.15 en 13.15 onder de trap bij Hülya. Zeg dat je in V1A bij mevr. Willemse zit. 

Maandag heb je het boek 

Slide 19 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv) blz. 82
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Door de zin van tijd of getal te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm. 
  • Je kunt de zin ook vragend maken => PV komt dan vooraan



Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wwg) blz. 88
  • alle werkwoorden in een zijn (hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden)
  • ook scheidbare werkwoorden (hij maakt het af - afmaken)
  • wederkerende werkwoorden (hij ergert zich - zich ergeren)
  • 'te' en 'aan het' horen er ook bij (aan het zappen, dat valt in te zien - inzien)
  • vaste uitdrukkingen (met de deur in huis vallen, zich groen en geel ergeren etc)

Slide 21 - Tekstslide

Onderwerp (ow) blz. 84
  • Degene die of dat wat het werkwoordelijk gezegde uitvoert
  • Antwoord op de vraag "wie of wat + pv + ww" 

Slide 22 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv) Blz. 90
  • Degene die 'lijdt' oftewel iets ondergaat in de zin
  • antwoord op de vraag "wie of wat + wwg + ow"

Let op: 
LV begint NOOIT met een voorzetsel
In een passieve zin zit geen LV. Maak de zin actief en het OW wordt LV

Slide 23 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv) 
blz. 92

  • Degene die (of datgene wat) meewerkt 
  • antwoord op de vraag "aan of voor wie of wat + wwg + ow+ lv"

Let op: 
Soms letterlijk 'aan' of 'voor'. Soms niet. 

Slide 24 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Slide 25 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord

Slide 26 - Tekstslide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet. Du het geeft aan wat er 'gebeurt' in de zin 
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 
  • Je kunt het zelfstandig werkwoord niet weglaten uit de zin 

Hij loopt naar huis/ Hij is naar huis gelopen/ Hij wilde naar huis lopen 


Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (I)

- een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord (zww)

- als een zelfstandig werkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer


- zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin

- hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

Slide 28 - Tekstslide

Wat is hulp ww en wat het zelfstandig ww? 
De leerlingen hadden graag een kerstgala gewild. 

Ook de juf had best wel weer eens willen dansen.

Heb jij ook zo'n zin in feesten?

Waarom zouden we dat niet gaan organiseren? 


Slide 29 - Tekstslide